Het theater
Deel 1
Alle dagen dinsdag en elke dinsdag duurt drie dagen. Morfinedromen en in het weekend natuurlijk een flinke griep. Hoera, roept de morfine, van mij ben je nog niet af.
Maar laat ik nu bij het vreselijke begin beginnen. Alles zit mee. De operatie is
veel vlugger dan verwacht. Na een zenuwachtige stuiternacht, grijpen ze me al om zes uur. Terwijl M. pas om tien uur zal komen omdat we dachten, dat wordt wel twaalf uur. Ik bel haar nog vlug even.
Als ik klaarwakkker in de operatiekamer kom, liggen er vele donkerblauwe hulpstukken klaar. Maar daar word ik niet aan voorgesteld. Wel aan het hele team. Het wordt een absurd toneelstukje, opgevoerd door slechte acteurs: Ik ben dokter Zus en ik doe Zo. Ik ben dokter Zo en ik doe Zus. En dat een keer of twaalf. Allleen de hoofddokter, Zijbeen noem ik hem, Bijvoet heet hij geloof ik, kijkt me aan. De anderen maken een klunzig cirkeltje. Dan zegt een man: Ik heb hier niets te zoeken maar ik moest hier langs, ik doe niets maar ik ben Jan. Ik lig te schudden van het lachen. Is dit de generale repetitie, vraag ik, dan wil ik het toneelstuk nog wel een keer zien. Dokter Zijtak zegt: Je moet hier over schrijven, liefst landelijk.
Als ik weer min of meer bij ben volgt er een ballet. Ik, in golven overgeven en een hele ploeg zusters die aan de lopende band mijn bed verschonen.
Dan komt de helse pijn en het rode knopje waar je op mag drukken als de pijn ondragelijk wordt. Wat houd ik van dat rode knopje. Maar dat ding zit aan een snoer. En aan mijn bed zitten meer apparaten met dikke krulsnoeren. Ik krijg het voor elkaar om al die snoeren hevig in de war te maken.
En dan begint de opera: Bloed op kussen… Er groeit een rode streep op mijn zelf meegenomen kussen. Vloek. Terwijl ik in mijn morfinewaas denk dat M. naast me zit beweert zij later dat ik haar gebeld heb. Met mijn mobiel. Knap hoor. Ik bloed. M. in alle staten, belt het ziekenhuis drie keer. Ja, dat had ik ook al gedaan, met dat knopje voor de zuster, en de aanpalende bedden ook om hulpzusters gevraagd. Doodbloeden is niet erg, het doet geen pijn, maar mijn kussen verdorie wordt onbruikbaar. Volgens mijn lief duurt het twintig minuten voor er iemand komt. Ondanks M.’s grootse meeslepende doodsnoodaria’s.
Infuus los gewoeld. Dus geen lekkende nek. Nou ja. Ook zielig. Maar niet getreurd, het noodinfuus in de voet wordt aangesloten. Het kussen krijgt een schoon sloop.
Er waren die eerste dag heel veel pleegzorgers. Fysio, suiker, hart, bloeddruk, allemaal jong en mooi. Academisch ziekenhuis. Alle dokters zijn op één na ook jong. Behalve mijn grote oude held Zijtak.
Maar als je bloedt? Waar al die zusters dan zijn als je ze nodig hebt, mag Joost weten.
Na drie dagen komen ze weer, al die mensen, en ze hebben verschillende belangen. Ze willen mijn bed. Hoe gaat het met je? De fysio: Je moet nog maar een dag blijven, je hebt nog te veel pijn. Mee eens. Maar de volgende vindt dat ze het pijnknopje moet afpakken en doet dat: Je kan naar huis. Ja maar… M. staat er alleen voor. M. is nachtblind en het is al bijna avond. Nee, je kan naar huis. Dat vindt ook de neurochirurg. Ga. Het kan. Weg. Dus op naar theater Bierkaai.
Wordt vervolgd.