Zij danste beeldig, dacht ze, maar in werkelijkheid was het een onhandig gefladder. Maar omdat ze dat alleen ‘s nachts deed, lachte niemand haar uit. Trouwens waarom zou je om haar lachen, ze deed niemand kwaad en zo grappig was ze ook niet. Dochter van een dronken lellebel. Treurig tot aan de horizon en tegen de ochtend verdween ze, droef gedanst. Nee, een leuk leven had ze niet. Maar de Urm had haar in de gaten. Waar ze ook ging de Urm gaf haar elke nacht een groene haar. Het miserabele, ellendige wezen.
Dag.