De moeder
De grote blauwe nachtvogel Indigo vloog droef terug naar de aarde. Zijn vader de berg Tohoewawohoe zag er geen heil in dat zijn zoon mensen wilde helpen. Die vader zat al met zijn hoofd in de eerste hemel.
Maar Indigo wilde zo graag helpen, en hij wist niet hoe. Hij kwam in de buurt van het Weenwoud en daalde daar naast de dennen.
Ik heb geen moeder, zei hij. Wat erg, zeiden de dennen.
Indigo legde zijn besnavelde hoofd op het mos aan de voet van de dennen.
Hij hoorde: Ik ben je Moeder. Ik ben de Aarde. Je ligt nu met je hoofd op mijn schoot. Moeder, zei Indigo ontroerd, moeder ik wil zo graag de mensen helpen, maar hoe kan ik dat doen?
Vlieg en kijk, zei de Aarde, kijk vooral ’s nachts wat er uit mensenramen lekt. Je zult de dromen zien die blauw, groen en rood zijn en heel soms goud. Breng die bij mij hier in het weenwoud en ik zal je vertellen wat je er dan mee kunt doen.
Wat erg, zeiden de dennen. Beter dat je bij ons blijft.
Maar Indigo keek blij. Maar moeder, hoe… Moeder Aarde onderbrak hem. Gewoon doen, zei ze.
Wat erg, zeiden de dennen. Hier wonen geen mensen. Het is nacht. Blijf toch hier.
Maar Indigo vloog op. Hij ging op zoek naar mensen met ramen waaruit kleuren lekten. En in het dichtstbijzijnde dorp vond hij ze al. Kleine gekleurde wolkjes die uit de vensters kwamen. Hij pakte ze voorzichtig met zijn grote snavel beet en stopte ze onder zijn vleugels. Ze wogen niet veel en ze bleven goed zitten. Hij vloog verder naar een grotere stad. En ook daar oogstte hij vele mensen- en kinderdromen.
Terug in het Weenwoud liet hij zien aan de dennen wat hij gevonden had. Wat erg, zeiden de dennen.
Indigo legde zijn hoofd weer op het mos, dat was immers zijn Moeders schoot.