Hoe het elfje verdween
Je zou het niet zeggen als je haar nu zag. De heks. Maar vroeger was ze een lief elfje geweest. Maar weende ze? Neen. Haar oude stem galmde door het woud. Haar woeste oude wijvenhaar krulde wild op haar boze schedel. ‘Verknookt ben ik’, zei zij zelf. ‘Verknookt, nou en.’
Als zij werd uitgescholden, riep ze terug. ‘Dat komt ervan als je bittere bessen eet.’ Haar oude stem werd door de bos-tamtam ver en nog verder gehoord.
‘Jullie zuurzakken, jullie kwezels, jullie meedeiners op de noordenwind.’ Haar heksenlach ging smalend rond.
De bosbewoners wilden de oude lelijke heks wegsturen. Maar de braamstruiken beschermden haar. Zij riepen: ‘Iedereen met stekels mag hier blijven, zo is dat.’
En zo is het maar net. De heks leefde langer dan de bosbewoners verwachtten en werd jaren later nog steeds gevreesd en gehoord.
Tot op een dag de zuidenwind ging waaien. De oude heks verloor haar stekels en ze trok zich terug op een bedje van gladde dennenaalden. Daar lag zij en beefde. Haar tranen stroomden zoet en zacht. Een beek ontstond.
Aan de oever van de heksenbeek zaten toverkikkers en er vlogen zeldzame libellen. Varens schoten op en salamanders verscholen zich daar. De beek kabbelde en pruttelde en verbreedde zich en zong met duizend kleine vissenstemmen. Een meertje ontstond waar aan de oever kleine elfjes geboren konden worden.
Honderden zoetsappige elfjes komen daar vandaan maar ééntje, slechts ééntje, een blauw elfje, werd oud en kwaadaardig en zou op haar beurt een boze heks worden.
Einde