Het voelt als onfatsoenlijk, dat op iemands dood. Alsof je zegt, hou maar op hartje met kloppen. Maar het is een oersterk hartje en ondanks de zogenaamde palliatieve sedatie weet het nog van geen ophouden. Hand vasthouden doe ik niet meer, de laatste keer dat ik er was wilde ze alleen nog roepen, weg. Weg met die hand. Weg weg weg. Ik wil weg. Jullie moeten weg. Toen kwam de morfine. Dat hielp niet. En nu dus het dubbelmiddel, slapen met dormicum en morfine om de eventuele pijn van haar lijfje te houden. Ze lijkt nu al op de kanaries die ze vroeger in haar kelder kweekte. Zo’n vogeltje. En geel.
Zou dit nu haar werkelijke laatste wens zijn, dit tergend langzaam stervensproces zonder voedsel en drinken?
En waarom wil ik dan dat het opschiet? Haar poezen bij ons wennen. Maar zolang zij leeft blijven het haar poezen. Ik heb haar beloofd dat ze vanuit haar poezenhemel bij haar poezen mag komen spoken. Dat wil zeggen op mijn werkkamer, niet elders in het huis. Wacht ik daarop?
Job deed het anders. Hij had besloten te gaan als het te erg was. Als die vervloekte kanker zo zou uitzaaien dat hij niets meer kon doen wat hij leuk vond, golf spelen, zeilen, hockey, de rotary, reizen en last but not least, zingen. Dus hij zou vrijdag om half vijf gaan. Met hulp van de dokters. Vrijdag, een mooie voorjaarsdag, zonnig. De laatste foto’s worden gemaakt in de tuin met zijn vrouw, zijn broer, zijn zoon met schoonzoon en zijn dochter. Toen moest de mooie middag nog komen. Nog meer huilen, nog meer lachen? Beetje wazig al van de morfine. Waarom niet naar de boulevard in Vlissingen? Kopje koffie met appelgebak én slagroom. Wat een vlot slot. Daarna naar huis. Prikje met slaapmiddel en laatste zuchtafsluiter. Dood.
Is het alleen een kwestie van meer of minder middelen? Want natuurlijk zijn beide processen niet natuurlijk, echt niet. Ik denk dat Marcelle graag een kattedood gestorven zou zijn. Weglopen, liggen en . Maar wij zijn geen katten. Wij hebben hulpverleners die beslissen dat zij uit haar eigen bed moet. En in zo’n lelijk ziekenhuisbed met een zuchtmatras moet gaan liggen. Omdat de verpleging anders rugklachten krijgt. Dat zei ze ook: Dit is niet voor mij, maar voor de anderen. Dat akelige bed, waarvan het motortje telkens een opblaasgeluid laat horen. Verpleegsters, telkens een andere nachtverpleegster, ze komen op afroep of uit zichzelf met hun sleutel binnen. En een dokter die moet zeggen of de medicatie zus moet of juist zo.
Vandaag wordt het laatste katje, moeder Queeny, weggegeven. Wacht zij daarop? Alle katten met hun eigen kattenfondsje, want Marcelle wist als geen ander dat oude dieren geld kosten. en zij had gespaard. Niet voor zichzelf, maar voor haar lieve dieren. Een ervan, die nu om me heen draait, net niet de toetsen van de computer aanraakt, maar wel met zijn staart langs mijn gezicht gaat./p>
Hij doet nog een poging mijn schouder te beklimmen. Het mag. Wij .