Boem. Dood. Au. Dit als korte samenvatting van een oorlog. Maar dan komt de knellende vraag, vriend of vijand. Want hoe we over doden spreken of denken hangt sterk af van of we iemand als dierbaar familielid of als verre verwant beschouwen. De naaste of de overburen. Allemaal gradaties. Als vriend of als vijand. Over duizend slachtoffers zeggen we kalm, o wat zielig, maar we voelen niets. Maar als ons buurkind wordt overreden is de hele straat in de rouw.
Vijanden is makkelijk. Opgeruimd staat lekker. Die ‘schoften’, het is maar goed dat ze uit de weg geruimd zijn. Ze moeten ze allemaal…
Maar kort geleden schoten onze soldaten onze jongens dood. Dan komt de oorlog dichtbij. Dan is het opeens vreselijk zielig. En dat is het niet als we een ander mens, lees vijand doodschieten? Wat is die vijand dan? Een ding? Geen mens met familie die zal huilen? Geen mens met kinderen die over vijftig jaar nog snikkend kunnen vertellen over hun grote verlies? Waarom voelen we dat dan niet? Wie heeft ons zo leren haten?
Ja, maar zij, de vijand, zijn begonnen. O, ja? Hoe heet het daar, Uruzgan? Wie waren daar eerst, wij of die zogenaamde vijanden? Zijn wij werkelijk zo superieur dat we over de hele wereld te vuur en te zwaard ons beter weten moeten brengen? Doen we dat echt voor de arme onderdrukte vrouwen daar? Bloeden zij olie dan?
Waarom, ja ik vraag het maar even, kunnen we er niet op vertrouwen dat die volkeren hun eigen problemen zullen oplossen? En wat dan als dat honderden jaren duurt? Is onze wereld dan al vergaan? Zijn onze maatschappelijke oplossingen nu zoveel beter? Verkeersslachtoffers, drugsdoden, overeters, files op de snelwegen, luchtverontreiniging, prostitutie, jonge meisjes die het doen via internet voor een lippestiftje of kraaltjes. God ja, wat zijn wij toch superieur. Geld en geld, want dat maakt gelukkig.
Dat jonge mensen zelfmoord plegen kunnen wij ook niet verhelpen. Dat is heel wat anders. Dat deze mensen iets geloven en idealiseren is iets wat wij met onze dubbeltjes-en-kwartjeswereld niet meer begrijpen. Ik ben het met hun idealen ook niet eens, maar ik zou er geen legers op af willen sturen. Ik zou die vrouwen vragen om te vluchten en hier in het westen, of in Amerika, een universitaire opleiding te gaan doen, op onze kosten, dan kunnen zij daar straks de onzin er uit rammelen. Niet met kanonnen. Maar met geduld, liefde en respect uiteraard.
Dit doet me denken aan de grapjes over padvinders die wij als kinderen aan elkaar vertelden. Jongelui die een oud vrouwtje naar de overkant van de straat sleurden om haar te ‘helpen’ met oversteken. Of mijn Jorisje die aan het oorlogje spelen was en telkens bij mij kwam om me gerust te stellen, het is niet echt hoor mam, we spelen alleen maar. Hij bedoelde, wees maar niet verdrietig, het is geen echte oorlog… Zo hoorde ik van een ander kind dat bij vredelievende mensen werd opgevoed: ‘Mamma, als ik geen geweertje krijg dan wil ik liever dood.’
Zo kijk ik een beetje naar onze tinnen soldaatjes die ook zo graag iets goeds willen doen voor anderen. Kijk mam, een opbouwmissie. En dan tot hun schrik echte mensen doodschieten. Vriend én vijand.