Zo, de boekenweek is weer . Jongens waren we, maar aardige jongens. Maar ik was een meisje. Wij meisjes bestonden niet. Kees was ook al een jongen. Meespelen? Stomme meiden, nee meespelen mochten we niet. Gehinderd door dat haar, lang haar in vlechten. Dat was leuk voor die aardige jongens om aan te trekken. Dat deed pijn, dus met vechten kon je ook al niet winnen. Trouwens, helden gingen naar de oorlog. Helden heetten Jan, Piet en Hein, of Ik. Reden op paarden of motoren. In de geschiedenisboeken nam niemand stof af. En er werd niet heroïsch in het kraambed gestorven. De Hij-Held trouwde met de meid, want iemand moest toch zorgen. Hij verdiende geld.
Nu is alles anders. Nu is er één enge Gerda met een zweepje de schrik van het CDA. Nu is er één Annejet om te zeggen dat de prins wel degelijk van het kwaad wist. De blonde schrik van Oranje. Of zijn alle ministers Vrouwen? De Hoge Raad Dames? Belangrijke industriëlen Wijven? Mannen schenken de koffie in. Niet dan?
Jongens waren we, maar aardige jongens. Nog steeds en overal. Soms zegt een meisje piep, maar dan moet ze wel mooi zijn. En geleerd. En met de jongens meespelen en de regels volgen, de jongensregels. Anders moet ze maar thuisblijven. Dat gezeur. Zogen op het werk. Ja zeg, dat doen wij ook niet. Wij die jongens waren. Daar hebben we het te druk voor. Dan moet je maar niet willen werken. Dan moet je, net als wij, concurreren. De baas zijn en blijven. Overwerken. De kinderen? Daar zorgt dan maar iemand anders voor. Wie dan? Een goedkope vrouw of zo, die zijn er altijd wel. En de oude ouders die dementeren. Voor zes euro per uur zijn er echt vrouwen genoeg om te verzorgen. Ja zeg, niet zo zeuren. Wil je nou wel of niet één van de jongens zijn? Wij willen geen vrouwen worden. Rot toch op met je zorgtaken.
Maar heren toch. Ze vergaderen erover. Hele nachen door. Wantdat kunnen ze, hoor, ouwehoeren. Mannen. Vrouwen schijnen korter en bondiger te vergaderen. Echt waar? Ja. Want meisjes waren we. Aardige meisjes. Met onze poppen en theeserviesjes en zusterschortjes en mamma’s liefste hulpje en kokkinnetje en ziekenverzorgster en de beste van de klas met lezen. Daar waren we beter en vielen de jongens af.
Meisjes waren we. Zonder harnas. Dat wil zeggen zonder zíchtbaar harnas. Onze zachte lijfjes werden in elastieken en balijnen gepest. We klungelden schattig in korte of strakke rokjes zodat we niet konden hollen, en op paalschoentjes waardoor onze tenen zo’n pijn deden. En dan dat maandelijkse bloeden, dat was pas oorlog, maar geheim.
En dan die tieten. Altijd te groot of altijd te klein. En onze kont, keken ze er wel naar? Want als ze niet keken, dan waren we niets waard. En als we goed konden leren dan werden we gepest. Want meisjes waren we. Aardige meisjes. Aangepast. Altijd aangepast.