Virus
De computer lijkt gezond. Ik – ik heb het virus. Griep. Niets aan te doen. Uitzitten. Jammeren helpt niet. Keelpijn. Zielig, kan veertien dagen duren zegt de dokter.
Kan niet eens blij zijn dat ik niet naar school hoef. Mijn moeder is allang dood. Trouwens, zij vergat me. Want ik was een zoet kind.
Ik ga in bad met van drie zakjes sterk gezette kamillethee. Een geel bad vol geurige thee. Dat helpt een beetje. Ik sudder en lees boeken die ik ken. Ik heb nu al twee boeken gekocht waar ik doodongelukkig van ben geworden. Ruw, smakeloos en kindervies, vieze hetero’s, bah wat die mensen allemaal met elkaar doen. Vloeken schreeuwen en seks. Maar de recensies waren lovend. Mij geven ze het gevoel dat ik een aliën ben. ET wants to go home.
Bed, bad, brood, zou ik eigenlijk een vluchteling zijn, of is dat die griep?
Een vervreemdend virus. Zou de computer ook zo voelen als een virus haar bestandjes infecteert? Maar een computer hoest niet, nee.
Buiten is er werkende herrie, maar uit mijn openslaande deuren kan ik niet zien wie dat waarom doet.
Mamma zei: zal je flink zijn kind, maar daar ben ik nu te belabberd voor. We hadden zo’n heerlijke week vakantie in Toscane. Zoveel zalige koffietjes en zulke mooie landschapjes met heuvels acher heuvels waarachter soms ook nog bergen. En er boven op als muzieknoten boompjes in de verte. Alsof ze een melodie stonden te verbeelden. En ik zag een kleuterschool voor ranke slanke cipresjes die later grote bomen zouden worden. En de druivenoogst konden we zien vanuit ons logeerhuis. Zigzagwegen die scherp omhooggingen en gevaarlijk omlaag. Een heerlijke week, zelfs de regen was mooi.
Maar nu veertien dagen uitzieken. Vreemd toetje. Maar net als de vakantie gaat het voorbij.