De titel van dit stukje had ook eufemisme, of taalvervuiling, of 1984 kunnen heten. Want luister eens goed naar het nieuws. Vanmorgen kwam het weer langs, het woord durfkapitalisme. Wat? Schofterige zelfverrijkers zal je bedoelen. Zaken kapotmakers. Hebbers die bedrijven zo leegroven dat er veel fatsoenlijke banen verdwijnen. Durvers? Dan denk je al snel aan dappere lieden. Nou dat zijn het echt niet. Dieven dat zijn het.
En de regering spreekt ook met meel in de mond. Schijnwaarheden vliegen je om de oren. De allerarmsten hebben zelfs geen geld meer voor een simpele postzegel om hun protestbrieven te versturen. Nou ja, denkt u misschien, de voedselbanken floreren. Fijn hè? En wat vindt u van banken die dure gebouwen bezitten, echte grote zaken doen, die aan geld, geld verdienen, die geen leningen willen geven aan kleine zaken met een volle orderportefeuille?
En wij hadden ze opgeraapt toen ze gevallen waren. Waarom eigenlijk? En wat dacht je van de geldpersen die Europees besloten weer massa’s nieuw geld te printen om aan wie eigenlijk te geven. En dat geld, wat is dat? Onze koffievoorraad? Ons goud? Ons rijke koningshuis? Of mooie biljetjes?
Als we er maar een leuke naam voor verzinnen, valt alles mee.
Wat niet meevalt zijn de stoute Grieken. Daar worden vreselijke woorden voor verzonnen omdat ze het weigeren verder te creperen voor een groter goed. Dat zijn extremisten. O ja?
Voor niet in de pas lopende kinderen hebben ze massa’s drieletterwoorden verzonnen. Een soort a.b.c.’tjes maar dan anders. Dat elk kind anders is, zijn we vergeten. Pas je niet in de mal? Dan krijg je zo’n drieletterwoord. Onze kinderen die zijn ons durfkapitaal. Denk maar eens terug aan je eigen baby’s. De een zat in zijn eigen vet vast, maar sprak als de beste, de ander stond met zes maanden en kon al binnen een jaar voetballen, terwijl andere hummels nog moeite moesten doen hun eerste stap te zetten. Wij moeders werden daar zenuwachtig van. En toen al moesten we liegen. Tot we voor de bijl gingen. Ik had verzonnen dat mijn oudste Nederlands sprak als hij niet verstaan werd in Israël. Behalve natuurlijk bij de kinderarts die hem vijf onmogelijke dingen vroeg en het kleine mannetje hem uiterst dom aankeek. Geen kik kwam eruit. En ik, zenuwachtig, vreesde dat hij behalve scheel ook nog achterlijk was. Ik zie mezelf nog stamelen, maar hij liep zo vroeg. Toen moesten we ook nog naar de voetendokter en die zei stellig knikvoet en platvoet. De oogspecialist beweerde dat zijn oogjes erg dicht bij elkaar stonden. Ze zeiden niet: mevrouw elk kind is anders. De een ontwikkelt zijn spieren, de ander zijn spraakvermogen als eerste. Hoewel? Dat jong van mij was heel klein toen hij uit zijn bedje om Thee Thee, galmde. En ook op de meest hachelijke momenten riep: Wat doe je daar? Maar geconfronteerd met drie talen, besloot hij te zwijgen. En later flink te liegen. Hij had het nooit gedaan, terwijl de kruimels om zijn mondje een ander verhaal vertelden. Dat waren nog eens nieuwsberichten.