Iedereen in het dorp in Noord-Holland waar mamma en ik ongedoken waren heette Tromp. Oma ook. Of Butter. Butter was de meneer waar ze later, na de dood van opa, mee samenwoonde. Alles in het nette hoor. Oma was de huishoudster en sliep keurig alleen tussen haar krakend gesteven witte lakens in een bed en Butter sliep in zachtere bonte lakens in de bedstee. Hij wilde wel dat oma bij hem kwam slapen maar oma vond samenleven wel genoeg. Mij leek die bedstee wel gezellig. Maar als ik kwam logeren mocht ik bij oma in bed. Dat was ook leuk. ‘Hoor je de klok?’ vroeg ze dan. ‘Ja oma, ik hoor ze allemaal.’ Er tikten vier klokken en oma was stokdoof, maar dat hield ze geheim want ze was een ster in liplezen. Maar als je tegen haar rug sprak – test test – hoorde ze niets.
Het leuke van het logeren bij die oude mensen waren de verhalen. De verhalen van vroeger. Butter was een heel oude, al stramme man, kale kop met pet, en kromgetrokken handen die niet meer plat op tafel konden liggen. Harde handen met eelt. Volgens mij was hij wel honderd want hij vertelde verhalen over de eerste treinen. En dat de koeien dan door de wei galoppeerden en volgens de ouden van toen de melk zou schíften door die moderne onzin.
Prachtig vond ik dat. En Butter in zijn jonge jaren was in het leger oppasser en mocht, mocht, bij de paarden slapen, in de stal op stro. Hoe hij hield van dat paard en van de officier waar hij op moest passen.
Oma was niet vrouw Tromp zoals de meeste boerenvrouwen, oma werd júffrouw Tromp genoemd want zij kwam oorspronkelijk uit de stad. En zij had iets waardigs. De titel mevrouw was voorbehouden aan de vrouw van de dominee, de burgemeester, de notaris en de dokter. Dus er waren hooguit vier mevrouwen in een dorp. Oma was niet zo’n praatster. Behalve als ze een beetje in de war was. ‘Kind, wat zullen de mensn wel zeggen dat je weer hier bent.’ Dan klonk ze helemaal trots en gelukkig. Of: ‘Ben jij Humpie, dat kan toch niet?’ Dan moest ik haar vertellen met aanwijsbare foto’s dat ik het echt was. Haar groot geworden onderduikbaby. ‘En zit je nou nog steeds op skool? Bai ons warken de maiden al.’ Ja ja, stadse fratsen dat naar school gaan als je allang geld zou kunnen verdienen. ‘Ga eens Guurtjebuur vragen koppie doen?’ Of het gordijntje opzij schuivend: ‘Nou gaat buurvrouw alweer naar het huisje, zou ze het aan haar darmen hebben?’ Daar moest ik van blozen want wat ging het ons aan? Dat je in een dorp zo op elkaar moest letten begreep ik nog niet. Dat dus ook iedereen in het dorp wist dat mamma en ik onderduikers waren deed mijn hart na dato van schrik nog bijna stoppen. Maar juist dat iedereen het wist, maakte dat die ene NSB-er het niet in zijn hoofd hoefde te halen ons te verraden omdat hij anders de volgende dag dood in de sloot zou drijven. Zwemmen kon niemand. Ook niet als ze met het bootje, het jolletje, een eind moesten varen om de koeien te melken. Soms ook met de koe in de jol. En roeien hoor. Buitenbootmotor? Bèjenouhelemaal!
Verhalen over tijd. Honderd jaar geleden. Zal ik de tijd krijgen om aan onze kleinkinderen die verhalen te vertellen van zo lang geleden? Er was geen televisie, mobieltjes bestonden niet. Bij ons thuis op de deur een geheimzinnig emaille bordje met Hierbrandmèlden. Met vlammetjes. Later begreep ik het. Hier brànd melden. Wij hadden telefoon. Die had mijn onderduikoma ook niet.
ps En dan nu de huidige tijd.
Misschien willen jullie ook wel protesteren tegen die duimafdruk op het paspoort (alsof we misdadigers zouden zijn.) http://www.id-nee.nl/phpPETITION