Zaterdagochtend bel ik Boaz. Om nog even zijn stemmetje te horen en echt dag te zeggen, want vrijdagavond ben ik weggereden toen hij al sliep. Om het gesprek enigszins op gang te houden stel ik vragen. “Heb je lekker geslapen, Boaz?” Hij: “Ja.” “Oma is weer thuis in Zeeland.” Boaz: “Ja.” Dan hoor ik Janine op de achtergrond die hem vergeefs vraagt de telefoon aan haar terug te geven. Boaz maakt verongelijkte geluiden in de verte en dan heb ik het gevoel dat de telefoon verdwijnt in de kattebak. Dus ik hang maar op. Mijn dochter heeft waarschijnlijk Abeltje aan de borst…
Waarom kunnen we elkaar geen goddelijk gekookte maaltijden faxen, waarom hebben moeders geen onuitputtelijke energie? Waarom, waarom?
Mijn hoofd zit vol dingetjes die ik even wil doen. Zoals in die vermaledijde damesbladen. De twee-minuten-per-dag-dingen die ze propageren, zoals met je ogen rollen terwijl je een samba danst, met je tenen rozijnen oprapen. Citroen in je haar smeren, je buik inhouden omdat je een te kleine broek aan wilt, je rug met slaolie masseren, dertig diepe kniebuigingen doen alsof je de Tour wilt fietsen, je nagels met de botte bijl vijlen. Alles voor je eigen schoonheid. En word je er slimmer of mooier van? Vergeet het.
Mijn hoofd zit vol met hoogstnoodzakelijke dingen. Mensen afbellen waar ik afspraken mee heb. Omdat ik naar de begrafenis moet van mijn zusters schoonmoeder. Twee uur heen en twee uur terug rijden. Dan zie ik mijn zusje weer die er voor uit Israël komt. En misschien ook mijn nieuwe nichtje. De dochter van de dochter van mijn zusje. Bent u daar nog?
Rekeningen betalen. Aan de late kant door Abels geboorte. Maar de computerbank spuugt me uit als ik bijna klaar ben met al die akelige nummertjes invoeren. Als de computer een tong had, zou ie ‘m uitsteken en wèwèwèwèh roepen. Uitstellen! Maar niet vergeten.
‘Janine, hoe gaat het nu’, sms-en. Niet bellen want je zal zien dat ze dan de baby weer aan de borst heeft.
M. komt en vraagt wat, en mijn mobieltje slikt de tekst in. Wèwè enz. Ook geen tong. Ik wel en vloek. Ik moet nog over Numi schrijven. Het was voor Abels geboorte, maar in het nieuwe jaar. Numi-numi de oudste kat in huis en de enige kater tussen al onze poezen. De enige man in huis, nou ja, man… ‘Geholpen’ was hij, zoals dat eufemistisch heet. Numi-numi dus, opgehouden met eten en drinken. In het weekend natuurlijk. M. heeft in de gaten dat hij de achterdeur met ferme pas verlaat en zij er dus achteraan. Numi-numi heeft duidelijk een plan. Naar de drukke straat aan de voorkant van het huis, waar hij nog nooit geweest is, om er een eind aan te maken. Zoveel is duidelijk. Dus een wanhopige M. aan de voordeur met de poes in haar armen gekneld. Crisis.
Numi-numi die tijdens zijn lange leven, zestien en een half jaar, nooit meer dan een krakend piepje gaf, begint nu nog eens aan zijn operacarrière. Lyrisch tenor. Twee hele dagen en hele nachten. En maar zoeken naar de uitgang. Maar mijn lieve M. heeft alles hermetisch afgesloten. En ik hem maar weer liefdevol naar het bed dragen, hem aaien en tuttuttend toespreken. Maar zodra mijn aandacht verslapt, is hij de trap alweer af om bij de voordeur een aria aan te heffen. Af en toe naar zijn drinkbakje om aan zijn water te ruiken en al steekt hij zijn oude tongetje uit, drinken doet hij niet.
Maandagochtend wil ik ook de voordeur uit en onder een auto. In plaats daarvan laten we de dierenarts komen die constateert dat ons vriendje uitgedroogd is en eeuwig mag slapen. Dat wil ik ook. Nou ja, niet eeuwig maar wel lang slapen na twee doorjodelde nachten.
Slapen ga ik tot ik wakker schrik van een huilende baby. Maar ik ben in Middelburg en daar kan ik de baby in Bussum toch niet horen? Nu ben ik toch wakker. Zal ik Boaz nog eens bellen voor een goed gesprek?