Het kleinste steigertje ingenomen. Er wordt geklust in de buurt. Het maakt lawaai, ook al is het nog zo’n klein steigertje. Hier achter staan kleine schuurtjes, beetje poppig, maar om dat ene schuurtje op te knappen is kennelijk toch een hoop lawaai en een steiger nodig. Dat is vandaag en de zon schijnt. Ik heb kleine plannen. Terug naar de winkel om iets terug te brengen wat niet past, een bikini – hoe haal ik het ook in mijn hoofd- en een doorzichtig zwart jurkje dat er op het hangertje zo leuk uitzag. ‘Hoerig’, zegt M. Omdat het bijna sluitingstijd was, mocht ik het meenemen, passen en eventueel terugbrengen. Dat zal ik dus maar doen.
En dan belt mijn lieve zoon. Vandaag is het al zes mei. Joris was vier mei met zijn gezin en een vriend bij het graf van mijn vader. Om te filmen. Om het verhaal van de held die mijn vader was levend te houden. Joris zegt: ‘Hij was nog geen dertig. Nog een jongen.’
‘Geen jongen, een jonge man’, zeg ik. Het vaderbeeld in mijn hoofd is dat van een man. Kennelijk hecht ik daar aan. Een dappere man. Joris vraag over wie nu ook al weer wie is. Ik ga vertellen. Over de zus van mijn vader. Dat ze een kerstboom in huis had. Wat waren dat voor joden? Ik voelde me er nooit thuis. Over Elleke, het bruidsmeisje van mijn ouders op de trouwfoto’s. Allemaal in Sobibor vermoord, behalve Selma. Mijn pop noemde ik Elleke. Hoe herdenk je als vijfjarige. De kop brak. Mamma ergerde zich aan mijn hevige tranen: ‘God kind, erger verdiet zal je niet hebben.’ Na de oorlog had ze geen zin meer in onzin en kinderverdriet telde niet. Maar ik kon niet vertellen hoe ik me voelde. Grote mensen waren stom. Hoezo geen erger verdriet? Ik huilde om het allerergste. Ik kroop op zolder met mijn wanhoop en besloot om nooit een groot mens te worden. Een beslissing die me een boel last heeft gegeven, want hoe kan een kind volwassen dingen doen en handelingsbekwaam zijn?
Zit ik toch weer in het schrijnend vroeger, terwijl ik me heilig had voorgenomen om in het nu en hier te blijven. Buiten is het zulk mooi weer. De mannen zijn ijverig bezig aan het dak van het schuurtje. Dat moest ik ook doen. Wat is de zin van oud verdriet? Zal ik ook maar de dakpannetjes van mijn hoofd opnieuw waterdicht leggen? Er moeten nog vrolijke bloemetjes voor de tuin gekocht. M. racet voorbij onder het uitroepen van: ‘Er is een vogel in nood.’ Ik ga ook kijken. Heleboel kauwtjes zitten op ons dak om hun jong tegen de meeuwen te verdedigen. Wat is het toch jammer dat we geen vleugels hebben.
De dochter van Selma Engel-Wijnberg – de enige van mijn familie die Sobibor heeft overleefd – Claire, is in Brussel. De afspraak lukt niet. Had ik vleugels ging ik even naar haar toe. Ik ben moe, dus Brussel is te ver.
De hemel is weer rustig, de meeuwen hebben hun prooi niet gekregen. Ik wil vanmiddag planten voor de bloembakken kopen. Ook zonder steigers valt er nog veel te doen.