Voordat we weggingen had ik al een groots idee. Wij, dat wil zeggen, M., ikzelf, Janine, onze dochter en de jongetjes Boaz en Abel zouden gaan samenwerken aan een installatie. Door mij, wie anders, geregisseerd. Een gezamenlijk kunstproject. De Duitsers hebben daar zo’n mooi woord voor gesamstkunst en dan nog iets. Maar dat mag ik niet gebruiken dat woord, want Janine wil niet dat de jongetjes dat woord op hun diverse schooltjes rondtoeteren.
Maar bij aankomst was er een gierende wind en bij vlagen hevig regen. Dus die avond, omdat de tv alleen in M.’s fantasie bleek te bestaan, dan maar vroeg naar bed. Goed plan.
Maar wij zijn niet alleen op de wereld. De aanpalende strandtent moet toch ook een boterham verdienen en had een feest in huis. Een denderend feest met pret en hapjes. Een speciale man die de discolichten liet flapperen en platen draaide met vanaf tien uur steeds luider wordende stamperdiestampmuziek. Nou ja muziek. Maar ter zake.
Je zou toch denken als je voor een week zo’n prijzig huisje op het strand huurt, dat dat inclusief natuurervaring zal zijn. Oh en ah… Kijk de zee, de zee de zee waaiend zand en kijk toch eens die wolken en wolken en wolken. Een enkele malloot met frisse doodswens waagde zich in het zoute geweld. Klots klats klets. De zee gromt, de golven slaan elkaar, en zichzelf kapot en de storm heeft ook een eigen dreigend geluid.
En daar worden kleine jongetjes wild van. Luid juichend rennen ze het trapje op en springen van het plankiertje weer naar beneden. De denderen om het huisje heen en wij moeten de deur openen. Tien keer, twintig keer, nou ja, vaak. En we hebben twee huisjes dus onze buren zijn wij ook. Als de kinderen klaar zijn met tussen de twee huisjes rennen pakken we de schepjes. Wij zijn tenslotte op het strand.
Ze gaan staan scheppen of hun lieve leventje er van af hangt. Abel schept een gat zo groot en diep, tot op de bodem. Zo vertelt hij het aan M. Wij maken de bijpassende bewonderende geluiden. Tot op de bodem? Abel straalt.
Stralen doen de feestgangers ook. Een oud, uit de verte jong blond meisje, in een wit kort jurkje met veel glimmende bling bling op de schouders is het feestvarken. Haar ego eh eega, is ook in het wit want dat staat zo leuk bij zijn beginnend bierbuik. Om een uur of twaalf wil de slaap niet meer. We gaan door het raam kijken. Mooi rood is niet lelijk, mooi groen ook niet en geel maakt het zonnig, maar de snelle afwisseling zou bij een gevoelig iemand een epileptische aanval kunnen veroorzaken. Maar het hossend gepeupel heeft geen hersens die geklutst kunnen worden die dansen in en in gelukkig vrolijk verder.
Wij kijken en hopen dat het ophoudt.
Maar dit is nog maar de eerste dag. En alles plannen kan je nooit.
Wordt vervolgd.