Zondagmiddag na het slapen zoekt Max Boaz en Abel. Hij wil de kindjes om mee te spelen. Waar zijn ze nou? Hij klinkt droef. Ze zijn al weg.
Bij gescheiden ouders moeten kinderen hun feestjes dubbel vieren. Abeltje vond zelf dat dat ’s avonds thuis ook nog een keer moest. Eerst bij oma en oma, dan bij pappa en oma en opa, en daarna thuis, natuurlijk. Waarom niet? En dan hebben die jongetjes ook nóg een stel grootouders omdat ook die grootouders ooit gescheiden zijn.
Max heeft omachawwa en omajan, en de ouders van zijn moeder die het ook leuk vinden om een blij smoeltje te zien. Maar om dat nu half november te vieren ging zijn ouders te ver. En dan is Max zeven december jarig. Dan wordt hij drie. Hij laat duim, wijsvinger en middelvinger zien. Heel goed, Max. Drie. Hij zegt: ‘Ik ben Max Amos Beulink.’ De grootvader met die naam laat sporadisch iets horen.
Max zegt: ‘Ik ben verdrietig’, als hij iets wil maar het niet mag. Als hij toch zijn zin krijgt laat hij een triomfantelijk lachje zien.
Was ik vroeger heftig? Een pacifiste? Streng in de leer? Ja, reken maar. Als ik weer eens vreselijk gelijk stond te hebben zei een leraar tegen mij: ‘Jij een pacifist? Jij bent in je eentje al een heel leger!’ Opvattingen had ik. Over alles. Ook over opvoeden. Maar wat gebeurt er met je als je grootmoeder wordt? Ach wat, principes. Dan eet hij maar geen groente, dan eet hij maar fruit. Laat dat kind nou toch gelukkig zijn.
En gelukkig, bij deze Sinterklaas, waren we allemaal. Het lang verwachte grote cadeau voor Boaz en Abel, waarvoor ze samen een brief aan de Sint hadden laten schrijven door mamma. Het duurde heel lang, Boaz begon de moed al te verliezen. ‘Weer letters’, riep hij getergd. Maar het zo gewenste cadeau, het kwam. De racebaan. O, de racebaan. Boaz hield het pak als groot triomfator boven zijn hoofd en deed een heldendans. Samen met Abel moet er direct mee gespeeld worden. Abel steunt zijn grote broer in alles, als ze niet vechten en roepen: ik was het eerst. Maar dat gaat steeds beter. Ze overleggen nu. Polderkindjes, dat zijn het.
Maar welk cadeau vond Abel het leukste? Zegt Abeltje zacht en verlegen: ‘De verfdoos.’ Acht kleurtjes met veel penseeltjes. Het mooiste geschenk. De kinderen delen ook de verfdoos. En Boaz is zelfs bereid die doos echt tussen hen in te zetten en niet zo dat alleen hij er maar bij kan. Samen spelen.
Max vind nog alles mooi. Zijn nieuwe pyjamaatje, armpjes omhoog in de hoihoistand en een diepe zucht van o wat is dat mooi. Mamma kijk. En nog een pakje en weer een pakje. Max is alweer blij. Hij gaat zoet even uit het gewoel, met de nieuwe kinderklei. Even alleen spelen.
De chocoladeletters hebben we maar niet gegeven. Boaz geeft alles meteen aan Abel en Abel mag niet zoveel snoepen. Omdat er iets is met zijn buikwandje. Hij mag niet dik worden het kleine vretertje. Sneu vind ik dat juist voor hem die zoveel lust. Max wil niets proeven en ook Boaz wil niet zoveel. Hij ruikt eraan en zegt: dat hoef ik niet. En dan heb je veel overredingskracht nodig. Bij Max is nee, afkeurend gezichtje, afwerend gebaartje, nee is heel erg nee. Niet proeven, niet ruiken, nee, nee. Warm eten? Nee. Aardappelen? Hij kokhalst. Kom nou, Max, kom eten. Nee nee.
Hij zit op de onderste trede en jammert. Dan nog zacht boven huilen. Daarna lief spelen. En dan na enige stilte komt hij met een peer uit mijn slaapkamer aan lopen en zegt met zijn liefste stemmetje: ‘Peer?’
Nou ja, toe maar. Hij moet toch wat in dat stoute buikje. Hij lust ook nog een banaan. De kat zal niet met zijn lege maag aan de haal gaan. Hij groeit er wel overheen. Kleine schat. Hij mist Boaz en Abel al zo.