Hij komt mijn kamer binnenrennen en roept: ‘O jee, kapot.’ Hij kijkt met zijn ondeugende koppetje naar beneden. ‘Heb jij dat gebroken?’ vraag ik. Hij legt zijn handje op zijn hart en zegt: ‘Ja. Max. ..daan.’ Hij kijkt er prachtig beschaamd bij.
Het is de poezenkrabpaal die het begeven heeft. Waar eerst Boaz en later Abel ook al zoveel mee gespeeld hebben. Draaien, eraan hangen, erop staan en ermee slepen of onderin het huisje autootjes verstoppen. Of stout op het bovenste plankiertje klauteren om ergens bij te kunnen waar ze eigenlijk niet aan mogen komen. Maar nu: knak. En Max die elke keer als hij het ding ziet weer zegt: ‘O jee, kapot.’ Ik hou van rituelen. Zoals ik het ook heerlijk vind als hij luid hallo hallo roepend het huis inkomt.
Hij leert dansen op de creche, prachtig dansen. Hij heeft een prima evenwichtsgevoel en het lijkt echt op dansen bij de muziek. Jorien, zijn moeder, zegt: ‘Max’ dansjuf geeft de kindjes ook yoga.’ Moet ik de volgende keer toch eens vragen wat ze dan doen in hemelsnaam.
Hij, Max, is nu twee. Elke keer als we hem zien, heeft hij weer nieuwe woorden. En hij maakt kleine zinnetjes. ‘Mamma ook drinken?’ Hij wil niet eten. Nee. Geen luier aan. Plassen in het potje. Hij kan het. Behalve soms en dan stroomt de vloer vol met Maxeplas. O jee. Boaz zou zeggen: ‘Kan gebeuren, oma.’ En zo is het.
Max wil zijn kleren niet aan. Er volgt een kleine worsteling met twee ouders en een klein mannetje. M. komt en zegt: ‘Wil jij een ballon Max? Maar dan eerst je sokken en je broek aan.’ Max suist naar zijn broek en laat zich zoet aankleden. Hemel, omkoping? Als hij dat vaker doet, bijvoorbeeld elke morgen, dan lijkt me het ochtendritueel om het kind naar de creche te krijgen behoorlijk enerverend. Maar ik geloof niet dat hij het altijd doet. Gelukkig maar.
‘Zal ik je voorlezen Max?’ ‘Ja.’ Hij klimt al op schoot en blijft het hele boekje rustig luisteren. ‘Nog een keer?’ ‘Ja.’
‘Kijken’, zegt hij en kruipt vast op bed. Ik kan het niet zo goed om beeld uit de dvd-speler te halen. Knopjes en ik. Weer die tv. Nee, die wil ik niet. Max wil Dikkie Dik. Hij is geduldig. Hij is helemaal blij als ik het voor elkaar heb. ‘Jaaa’, juicht hij. ‘Dik, ja kijke.’ Dan gaat hij vlakbij de tv zitten en is er niet meer vandaan te krijgen. Ik sleep hem naar achteren, hij verzet zich, oogjes blijven naar het scherm kijken en hij suist weer vlakbij die tv. Nou ja. Dan maar zo.
De Joortjes hebben besloten om als M. drie weken in Canadada zit, mij te verblijden met een hele week hier. Dat is wel heel lief. En lang. Ik vraag: ‘Heeft M. jullie bewerkt?’ Maar dat ontkennen ze. Laten we maar hopen dat de zon dan schijnt, kunnen ze lekker naar het strand. Vakantie tenslotte.
Dat is een mooi vooruitzicht voor de nabije toekomst. Nu moet ik me even bezighouden met het verleden. Mamma’s broer, mijn oom Nol, is overleden. Ik mag iets zeggen bij de crematie. Nol is de held uit mijn kindertijd. Nol met dat kleine kleine lachje waar ik zoveel voor over had. Nol, ik wilde al de hele trap afspringen, zoveel vertrouwen in die man. Maar gelukkig heeft hij me gestopt. Ik zou hem vast verpletterd hebben. Had hij de oorlog overleefd maar mij niet? Zijn nagedachtenis zij tot zegen. Max en ik gaan samen naar beneden met de traplift. Max op schoot. Heerlijk.