Boaz staat met zijn handjes voor zijn ogen. Hij telt: Wie is weg is niet gezien. Hij telt tot veertien en dan komt honderd. Hij kijkt wild om zich heen, ziet niemand en gaat dan rennen.
Het weekend van hemelvaart. Vier kleine jongetjes, van zes tot twee. Mirjam met Manuel zes en Jonathan vier, Janine met Boaz vier en Abel twee. Ik draai de ochtenshift. Wie wakker is mag bij mij op bed. Als die moeders nu een keer een beetje kunnen bijslapen, ik bedoel uitslapen, dan worden ze vanzelf meer, ja wat, ontspannener, gezellig, minder uitgeput. Jona denk dat half vijf een optie is. Nee, nee, terug in je bed. Zes uur kan net. We spelen tot we moeten gaan ontbijten. Dan vier keer met een ventje op schoot met de traplift naar beneden. En natuurlijk weer omhoog om de volgende te halen. En dan idem naar de keuken. Hebben we haast? Nou dan. Dan smeren we brood en snijden het in kleine stukjes en voor de grote jongen vouw ik het dubbel. Eén ochtend heb ik het tot negen uur alleen gedaan. Maar meestal staat Janine klaar om al het geregel en gesmeer en de afwasmachine en het speelgoed te verzamelen, alsof er een legobom is afgegaan de vorige dag, te moederen en ze denkt, blijf jij maar zitten mam. Lief, maar ik wou zo graag nog alles zelf kunnen. Nou ja, van wie heeft ze het?
Manuel en Boaz staan naast me. Ik zit aan de computer. Zij mogen woorden verzinnen en ik schrijf ze op. Die van Manuel cursief. Konijneworteltjes.
Sommenknutsel. Karamelreep. Entersom. Blauwe leeuwerik. Hamsterkoekje.
Race-zwijntje. Moddergang op de nationale herteweide.
Boaz beetje baldadig: JorisMats. Lampi. Maxicosy. Kometabckiomm.
Matsemats. Leeuwerik poep. MatsKanari-touwtje. Retsrets Schasende-rat. Oabbbbb. Kometabckiomm. Kennelijk is Mats een vriendje van Boaz.
Als zondagavond iedereen weer naar huis is, blijkt mijn bed nog te bestaan en stort ik daar in. De volgende dag: spit. Hè nee.
En Pinksteren komt met de Joortjes en Max. Die ook al zo aanbiddelijk is. Hij schatert bij: komt een muisje aangelopen… Hij kijkt naar foto’s op de telefoon, wijst naar zijn moeder, wijst naar de telefoon en zegt: ‘Mamma.’ En dan zoent hij de telefoon. Na ons gelach applaudisseert hij en steekt zijn kleine armpjes op en juicht. Hij kan al zelf op het kleine hobbelpaard klimmen. En naar boven lopen om bij de grote hobbelpaarden te zijn. Achterstevoren de trap af. Waterpokjes hebben en eten weigeren. Hij spreekt al bijna, maar is nog niet helemaal te verstaan. Maar dat doet er niet toe. Hij kan al zoenen als je er om vraagt. Zoenen is ook taal.