Abel roept: ‘Mamma, ik heb pijn. Ik voel het!’ Even later: ‘Mamma, waar is die hele stoere auto die ik net zag?’ Het kind heeft gelijk. Mamma’s zijn alwetend. Over alwetend gesproken. Kom ik erachter dat Els, de vrouw van mijn overleden oom Nol en ons vroegere buurmeisje, heel veel weet van mijn grootouders, omdat mijn grootouders bij haar moeder, tante Elsje, ondergedoken zaten. Els: ‘Ik weet nog alles.’ Nu Nol niet meer leeft, kan er over gesproken worden. Als ik zeg: ‘Bij jullie op zolder’, zegt Els heel beslist: ‘Nee, op de voorkamer. Op zólder verstopten ze zich. Niet dat dat hielp, de nazi’s en de Nederlandse politie hadden ze zo gevonden achter de schotten waar ze lagen.’ Zij heeft hun stemmen gehoord. Hun huid gevoeld. Ik begin opgewonden vragen te stellen, maar kan niet goed naar de antwoorden luisteren. M. en ik moeten maar een keer samen gaan. Kan zij het voor mij onthouden.
Maar nu alleen weekeindje Randstad. Eerst Loosdrecht bij Els zonder Nol. Dan naar Bussum. Naar dochter Janine. Maar daar gaan we het fijn niet over de scheiding hebben. We gaan opruimen. Kleertjes en speelgoed uitzoeken.
Abel heeft net een puzzel door de kamer geworpen. Terwijl vlak daarvoor Janine heeft gezegd: ‘Denk erom, opruimen voor je iets nieuws pakt.’ Opvoeden, opvoeden.
Boaz: ‘Kijk eens, mamma, hoe zoet ik hier aan ’t spelen ben.’ Janine: ‘Alles waar ik over struikel, gooi ik weg, denk erom.’ Abel dondert nu alle kleine boekjes van de trap. Boven is een hysterisch lachspeeltje aan het schateren. Dat krijg je ervan als je opruimt.
De moeder van Els, die was pas streng. Zij had over de onderduikers gezegd: ‘Daar wonen mensen en als je dat ooit aan iemand vertelt, dan wordt je moeder meegenomen.’ En meegenomen was een zwaar woord in de oorlog. Els moest het dienblad met eten voor de dichte deur zetten. Maar mijn grootmoeder wilde het kind zíen. Els zegt: ‘En jouw grootouders waren lief en warm.’ Door haar ouders werd Els niet aangeraakt. Maar Els heeft gekregen wat voor mij nooit is weggelegd van mijn grootouders. Aandacht en knuffels.
Ik probeer de jongetjes te lokken met voorlezen. Dan willen ze wel op schoot. Want knuffelen is al uit. Hoor ik Abel tegen Boaz zeggen: ‘Ze is streng hoor.’ Boaz zegt: ‘Jij bent niet de baas.’ Zeg ik: ‘Jawel, als mamma er niet is ben ik de baas.’ Hij kijkt er van op. Abel zegt: ‘Omagod.’ Hij begrijpt het. Als ik zeg luisteren dan moet dat ook. Omagod. Inderdaad. Ik grijp ze als ze niet doen wat ik zeg. Ben ik lief? Eerder ongeduldig. Maar spelen met ze kan ik bijna altijd.
Hoorde ik van een andere grootmoeder dat haar kleinzoon had gezegd: ‘Ik ben toch niet bang van je, je hebt geeneens echte tanden.’ Zei die andere oma: ‘Maar pas op, ik kan er wel hard mee bijten.’
Af en toe probeer ik de conversatie van de kinderen te onthouden. Of op te schrijven.
Boaz: ‘Abel, zoek je nog een grote boom, het was zo’n knal, dat moet wel een groot ongeluk zijn.’ Op het kleine witte speeltafeltje staan drie kleine palmbomen. Abel: ‘Ta tuu, ta tuu, ta tuu.’ Kennelijk de ambulance voor het grote ongeluk. Boaz is ontevreden over Sinterklaas. Hij vertelt me op een grotejongenstoon: ‘Sinterklaas brengt kapotte cadeaus.’ Hij is terecht verontwaardigd. Hij wil dat er een brief geschreven wordt. Hij begint met ‘Stoute’, zegt dan: ‘Nee, Lieve Sint, mijn racebaan is kapot. Ik wil graag een nieuwe.’ Ik schrijf het zoet op.
Zondag is er in Bussum kermis, heerlijk. Janine wil dat ik mee ga. We winnen prijzen. Boaz twee wanstaltige schietgeweren. Later loopt hij schietend door de tuin. Jongens en geweren. Na Alphen aan den Rijn extra navrant. Beide kinderen op de kermis met een suikerspin en Janine die ze na afloop met een toetendoekje schoonpoetst. Moeders, wat heb je ze nodig. Kon ik de mijne nog maar eens bellen. Maar haar nummer staat zelfs niet op het wereldwijde web.