Kak
Als vijftienjarige had ik een vriendinnetje dat naar een driekleurig viooltje genoemd was. Pansy. Ik adoreerde haar. Alles aan haar vond ik prachtig. Haar hoge stem, die ik nadeed, haar gevijlde nagels, waar mijn geknipte niet aan konden tippen. Haar haar, lang en opgestoken en haar gezicht met grijsgroene ogen. Haar beschaafde make-up. Mij lukte dat niet.
Mijn moeder zei geïrriteerd, ‘s morgens als ik zwaar geverfd aan het ontbijt verscheen: ”Kind, je lijkt wel een verlopen hoer.” Het was de tijd van veel zwart om de ogen maar bij mij liep dat meteen uit. We droegen een witte lipstick waardoor we er als hartpatiëntjes uitzagen. Maar bij Pansy zag het er allemaal wél beeldig uit. Haar moeder was een echte dame en zij ook.
Bij haar thuis logeren, ik keek mijn ogen uit. Een echte villa op Scheveningen met een tuin die grensde aan de Mets tennisbanen. Seyss-Inquart had het huis in de oorlog bewoond, dat was minder aantrekkelijk, maar het bewees volgens mij dat dit dus het allermooiste huis van Den Haag en omstreken was. De kinderen van het gezin, Pansy en haar broer hadden een eigen verdieping met alleen voor hen een badkamer en wc.
Weer thuis trompetterde ik in alle toonaarden een loflied op dat huis. “Mam, ze hebben zelfs een speciaal kamertje voor de tv, vroeger was dat een soort wachtkamer voor het bezoek, met een beetje ongemakkelijke stoeltjes zodat je niet te veel tv wilt kijken. Mam, ze hebben zulke mooie kamers en zoveel. Mam,…”
Mijn moeder was bepaald niet onder de indruk. “Mam, ze hebben wel vier wc’s!” Dat moest toch wel indruk maken. Maar niet bij mijn moeder. Haar ogen twinkelden . Ze antwoordde kort en bondig: “Dat is goed voor zoveel kak.”
Mijn moeder woonde met veel genoegen in haar doorzonhuisje met erker.
Piepklein voortuintje, idem achtertuintje, ik vond het maar niets. Als vijfjarige kreeg ik balletles in een grachtenpand in Dordrecht. Aan de ene kant de haven, aan de andere kant, volgens mijn herinnering, uitzicht op de schitterende rivier. Dat was pas een huis. In de `zaal’ werden de lessen gegeven. De marmeren gang was koud en indrukwekkend. Mijn moeder ging trouwen met de vader van mijn balletjuf. Zouden we in dat prachtige pand gaan wonen? Mam bleef liever waar ze was. Tot mijn grote ongenoegen. Wat een gemiste kans. Want wat hadden wij: achter uitzicht op de schuur, een gouden regen, een sering en een populier. En Mam hield van modern. Pastoemeubelen, tomadorekjes, formica tafeltjes, goed afwasbaar, alles strak en glad en in van die vreselijke pastelkleuren. Ik hield er niet van.
Nu begrijp ik wel waarom ze niet weg wilde uit het huis waar ze met mijn vader had gewoond. Er was al zoveel weg…
Er is veel veranderd. Mam, zl, is er al tien jaar niet meer. Maar ik houd nog steeds van antiek en van oude architectuur.
Pansy is al veertig jaar mijn vriendin. Ze woont nog op Scheveningen, zij het niet meer zo riant.
En ik? Ik heb mijn hartenwens nu. M. en ik wonen in een grachtenpand van 1720. In Middelburg. En omdat we helemaal suf worden van het trappenlopen en mijn knieën protesteren, laten we een vierde wc aanleggen. Als ik naar de bouw kijk moet ik grinniken. Ja, mam, dat is goed voor zoveel kak.