Als onze beeldige poezen van buiten komen brengen ze, door het haar tussen haar nageltjes, fijn zand mee naar binnen. Aan heur staarten hangen kleverige blaadjes en vreemde zaden en andere naamloze ongerechtigheden. Na een regenbui laten onze harige schatten sporen achter door het hele huis. Maar vooral zand in bed is hinderlijk.
Eerlijk gezegd heb ik dat met aandacht. Alsof ik drie scheppen zand in bed heb. Een recensie. Eén schep scherp zand. Gaat dat over mij? Wie? Ben ik dat? Een optreden op de lokale tv. Twéé scheppen niet weg te vegen katten-in-de-regensmurrie. O hemel, ik zie een vreemde oude vrouw die niet op mijn spiegelbeeld lijkt. Lelijk. Nodeloos en ijdel geween. O nee toch. Help. Waar kan ik me verbergen. Misschien heeft niemand het gezien. Opvliegers. Ik schaam me dood en in bed schuurt het, en ik wil schone lakens. Een stukje in de krant. O goeie hemel, krijg ik niet een te opgeblazen ego?
Eigenlijk is al het geknoei dat ik thuis doe heel privé. Hoe komt dat nu toch allemaal naar buiten? Ja ja, zeggen allerlei stemmetjes. Dat wilde je toch? Aandacht. Daar doe je het toch allemaal voor?
Denken mensen dat ook van katten? Dat het toch het allerleukste is om rotzooi van buiten mee naar binnen te nemen. Nee toch? Nee…
Om me te steunen zit Noa nu spinnend op mijn nek. Ook voor haar is buitenspelen gewoon lekker, dat doet ze heus niet voor het zand in bed.
Het is verwarrend. Ik krijg een grote bos bloemen van de gemeente. Van de schrik kruip ik van verlegenheid bijna onder mijn stoel. Maar ook gevleid. Kijk mij nou. Trots, angst, blijheid, mamma kijk eens wat ik kan. Gegeneerdheid, anderen zijn veel beter, wat doe ik nu helemaal… En de andere kant, wat ik doe verdient misschien niet de Nobelprijs maar toch zeker iets heel belangrijks… Of ja, nee.
Ik leef in een centrifuge die me schudt, draait en uitput. En waar kan ik me verstoppen? Vrienden weten alles al. Wat vreemden er van denken? Wat kan me dat nu eigenlijk schelen? De verwarring slaat toe. Een vreemde kijkt me in de spiegel aan.
Als ik tv kijk en zie wat mensen doen om een bekende Nederlander te worden, vind ik dat hoogst vermakelijk en vooral bespottelijk. Maar zo ben ik toch niet? Ben ik nu een beetje beroemd in Middelburg? Maar over veertien dagen ligt de krant bij het oud papier en is iedereen het weer vergeten.
Mijn werk. Ik denk dat ik niet heel veel kan, maar ik doe hevig mijn best. En beter dan je best kun je niet doen. Ik beschouw de dingen die ik maak, de gedichten, de prenten, bijna als mijn kindjes. En kinderen moeten buiten mogen spelen en de wereld in gaan.
En bij elke tentoonstelling denk ik, deze ga ik niet verkopen, die hou ik lekker zelf. Niemand vindt ze zo mooi als ik. Of na een slechte nacht: eigenlijk is alles rommel, daar moet ik niet mee naar buiten. Die dingen moeten thuis in een diepe kast. En dan de vrees dat ik niets zal verkopen. Want waarom zou iemand geld aan mijn gepruts uitgeven. Weggeven? Maar dan wordt het wel een dure hobby met het lijsten, het kostbare papier en de verf.
Centrifuge, draaimolen, boze dromen, wensdromen. En moe, moe, moe.
Dus terug naar het dagelijks leven. Ik moet hoog hoognodig naar de jongetjes, want alleen Boaz aan de telefoon is niet genoeg. Ik mag eten. Ik mag lekker tv kijken. Ik mag de poezen aaien en het zand uit mijn bed vegen. Gewoon. Terug in het gareel.