Hoedje
Nou ben ik toch vannacht verliefd geworden op een hoedje. Een blauw bolhoedje met bloemen en strikken en vruchten. En het stond me zo goed, ik leek wel zo’n danseresje van Degas. Het had zelfs bloemetjes uit onze eigen tuin. Ik kon maar niet ophouden met naar mezelf te kijken. God, wat was ik mooi, met dat hoedje.
Eerst dacht ik nog dat ik het kon betalen, ik had negenenveertig verstaan, maar na drie keer vragen – wat zeg je nou toch, spreek eens duidelijker – bleek mijn lieveling negenhonderdveertig te zijn.
Ik gaf het zo snel terug alsof ik me gebrand had. Er stonden drie mensen in de winkel, drie personeelsleden. Een vriendelijke winkeljuffrouw, een meneer die de baas was en iemand op de achtergrond. Ze leefden met me mee. Dat hoedje stond me zo goed, zo goed. Ik had ook nog iemand bij me. Wie? Weet ik niet meer. Iemand die door de droom opgelost is.
Het hoedje was zwaar, het gaf me hoofdpijn en ik ging er vreselijk van transpireren. Maar ik wilde het toch. Wie mooi wil zijn moet pijn lijden, zei mijn moeder. Maar het kon echt niet, zo duur. Nee.
De baas bood me korting aan. Maar dan nog niet. Nee, nee. O god, wat wilde ik dat hoedje graag.
In die winkel waren zoveel mooie hoeden, maar geen die me paste. En geen zo mooi, zo beeldschoon. De verkoopster zei: Als je nu drie maanden wacht en het is niet verkocht, dan kan je het misschien wel betalen. Maar ik wist zeker dat ook dat aanbod geen optie was.
Ik ging in gedachten mijn hele gardarobe af. Als ik het zou hebben, wat moest ik er dan ik in godsnaam bij aantrekken? Kledingstukken die ik allang niet meer heb passeerden de revue. Bloezes, sjaals, vesten, de hele rataplan, trok ik aan en uit in gedachten. En ik stond daar maar in die winkel dat hoedje te willen en het maar niet te kunnen kopen. En iedereen glimlachte naar me en ze begrepen het.
Ze zeiden tegen elkaar: Als het een andere klant was geweest, hadden we niet zoveel geduld. Er kwamen nieuwe klanten binnen. Maar ik bleef maar staan en dromen over dat mooie ding.
Ja, dromen, met zoveel details en zo zeker weten dat iets niet kan. Mijn hoofd kan het ding nog voelen. Mijn wakkere hoofd weet ook dat ik dingen wil die niet kunnen. Maar die droom heb ik gehad en zij was mooi. En ik ook. Dat is toch een bofje, nietwaar?