Die is geslagen en die is geslagen en die is geslagen . Dat zegt Boaz bij elke vlaggestok die met een schooltas vlagt. Boaz de hypercorrector. De kleindochter van mijn zusje wordt thuis de ‘mefakeddet’, officier van piket, genoemd. Boaz kan er ook wat van. Hij zegt: ‘Ik ben vier en een half’, en een half spreekt hij met grote nadruk uit. ‘Ik ben de oudste, ik ben de baas.’ Of hij zegt: `Ik heb het het eerste gezegd, dus ik mag eerst.’
Abeltje van tweeënhalf houdt van acteren en als hij zijn zin niet krijgt, van gillen. Hij zegt tegen zijn juf bij de ‘Walvissen’ waar hij nu nog went en binnenkort helemaal is op de crèche: ‘Ik ben Jona’, en dat houdt hij de hele dag vol en haalt allerlei kattekwaad uit. Zegt de juf: ‘Je weet dat dat niet mag, je bent stout, hè?’ Zegt Abeltje stralend: ‘Ja.’
De jongetjes zijn aan een nieuwe carrière begonnen. Stout zijn lijkt hun nieuwe plan, het nieuwe doel. Boaz moet naar boven. Roept hij: ‘Pak me dan als je kan.’ Mijn dochter Janine zegt dreigend, ik tel tot tien en dan moet je uitgekleed zijn.
Soms zitten de jongetjes samen en voeren een redelijke conversatie. Of ik hoor Boaz tegen Abel roepen: ‘Abel, kom hier, ik moet met je praten.’ Ze zijn allebei vanaf voor negenen tot vijf uur op de naschoolse opvang geweest. Moe zijn ze, doodmoe en het is warm, heel warm. Krijg dat maar na een werkdag vlot en vrolijk in hun bedjes. Ik hoor boven, nog voor ze het kussen raken, Boaz: ‘Ik kan niet slapen.’ Abel is de echo: ‘Ik kan ook niet slapen.’
Ik ben voor het eerst in lange tijd op bezoek in Bussum. Rolstoel mee. Ook in Bussum veel stoepjes waar Janine me behendig achterwaarts af laat zakken. Als de kinderen mee zijn mogen ze om de beurt op schoot. Zo leuk als de scootmobiel is het natuurlijk niet, en voor mijn dochter wel zwaar, denk ik. Op de scoot willen ze ‘vlugger vlugger, omachawwa’, en mijn dochter: ‘Niet zo snel, mamma.’ Maar met de rolstoel is vooruitkomen al heel wat. Ik had er tegenop gezien maar het viel gelukkig mee. Janine had voorgesteld om me luid toe te spreken zodat het ook nog leek of ik niet helemaal gaar was, maar we konden geen aanleiding vinden om dat maffe toneelstukje op te voeren.
Twee nachten weg. Twee nachten het jongetje Boaz bij me in bed midden in de nacht. Heel gezellig zo’n warm kleinkind bij me. Hoewel? ‘Niet aan mijn hoofd zitten.’ Als ik hem opzij schuif als hij slaapt omdat hij schuin het bed vult en ik ook in het midden wil liggen, slaapt hij lekker door. ‘s Morgens ben ik vroeg wakker. Komt Boaz uit bed, zegt hij: ‘Omachawwa, ik sliep nog toen jij opstond.’ Hij is verbaasd.
Wij zijn met de jongetjes naar Kockengen geweest, het dorp waar we vroeger woonden. Als we `s avonds chinees eten en ze de kroepoek lekker vinden, vragen ze om ‘Kockengen’ omdat we het daar net over gehad hebben. Waar zijn we?’ vraagt Boaz onderweg. Ik zeg, Nederland. En Boaz: ‘Is dit allemaal Nederland?’ Hij bedoelt het voetbal. Hij zingt ook vrolijk: ‘Oranje heeft verloren.’
Abel vraagt bij alles: ‘Waarom? Waarom gaat het regenen?’ Na het stellen van de vraag galoppeert hij weg en even later vraagt hij het weer. ‘Waarom gaat het regenen?’
Ze kibbelen. We eten buiten. Abel zit aan het kleine tafeltje op de ene stoel en juist op die stoel wil Boaz. Abeltje gaat onverstoorbaar op de andere stoel zitten. Dan gilt zijn grote broer: ‘Dat is mijn stoel!’
Ouders van tegenwoordig hebben een engelengeduld. Slaan is uit de tijd. ‘Geslagen’, geldt alleen voor kinderen die een diploma hebben. Gelukkig maar.