Ik droom. Ik droom dat ik wakker ben en dat ik probeer eerste zinnen te verzinnen voor de column die ik schrijven moet. De katten komen innig bevriend langs. Lijf aan lijf met de staarten om elkaar heen geslagen. Ik moet nodig over de katten schrijven. Ik voel me schuldig. M. heeft ze op dieet gezet, nota bene aan het begin van de winter. Dan gaat er een bel in mijn hoofd af en ik schrik wakker. Echt wakker nu.
Kennelijk heb ik een ingebouwde bel. Dat betekent meestal dat ik vind dat ik iets moet. Een column schrijven, de wereld redden, mijn grote licht laten schijnen en andere megalomane zaken. Daar is die droombel dus voor. Vorige week heb ik me er met een Jantje van Leiden afgemaakt met het sturen van een herhaling, o foei. Ik heb een arbeidsethos waar een waarlijk gereformeerd mens een puntje aan kan zuigen. Dat heb je ervan als je in Dordt bent opgegroeid. Bij het schoolzwemmen vroeger hoorde ik al van de meisjes met de zwart gebreide kousen met jarretels dat ik naar de hel ging als ik vloekte. En ik denk dat vloeken een klein vergrijp is vergeleken met luiheid. Luiheid is immers des duivels oorkussen. Een grote berg zachte veren in een wit sloop. Moe zijn geldt niet, dat is niet flink zijn en dus luiheid.
Er is zoveel te moeten. Mamma: ‘Je moet weten wat er gebeurt.’ Dus dat betekent kranten lezen. Jamaar, jamaar ik heb staar. Daar word ik binnenkort aan geopereerd. Ik mag nooit zeggen dat ik het niet geweten heb. Zeker niet in het Duits. Dat deugt niet. Ik moet deugen. Ja, mam. Stilletjes fluisteren dat ik het niet wil weten, al die ellendige dingen, die vreselijke oorlogen, die bittere armoede, dat ik er niet tegen kan. Nee. Mag niet. Xinix, kheb staar, is geen reden.
Vergeten mag ook niet. Ik moet een briefje met excuses schrijven omdat ik een afspraak vergeten ben. Niet opgeschreven en niet in mijn agenda gekeken. Dat kan die bel ook geweest zijn. Schrijf het dan op, roept mijn omgeving ongeduldig. Gelukkig krijg ik antwoord op het excuusbriefje. Het is pas later, ik kan me dus aan die afspraak houden. Ffft. Ik moet niet zeuren.
‘Het jamarenbos/ staat vol/ met ik kan niet …’ En dan nog wat. Een ooit geschreven lang rijm, kwijtgeraakt. Slordig mag ook niet. Ik moet opruimen.
Ik kan ook van rommel . Dan verzet ik stapeltjes in mijn droom. Of ik wandel in mijn , eindeloze tochten heuvels op en af, maar wel met schuldgevoel, want ik heb immers een scootmobiel. Dan beweer ik dat ik de scoot echt nodig heb voor boodschappen. Zelfs in mijn droom wil ik ‘m niet kwijt. Zomaar lopen? Foei. Bij het wakker worden ben ik dan blij dat ik me over die scootmobiel niet schuldig hoef te voelen. En de stukken die ik loop in die zijn heerlijk. Daar word ik fit wakker van.
Ik heb nog niet gedroomd van de staaroperatie. Ook al zegt iedereen dat het een fluitje van een cent is, zie ik zeer wakker zo’n dokter op mijn oog afkomen met een mes in zijn hand. Ik ga onder narcose. Ik droom me er wel doorheen.