De pauzeknop
Hij zit achter mijn rug. Onzichtbaar. Het zweepjesbeest. Ik kan hem niet zien, maar wel horen, die zweep tssah knal: doe iets. Tssah knal: werk. Tssah, tanden poetsen. Knal knal knal, schrijf. Maak je bed op. Doe dat handwasje. En nu tssah knal: wandel, wandel, wandel met die ellenderollator. Knal, loop loop loop.
Dus ik denk eens na. Ben ik nu al tien jaar vijfenzestig? Nou ja, bijna vijfenzeventig? Ja toch? Dat zweepjesbeest moet maar ergens anders heen. Wat deed ik vroeger vóór de i-pad? Ik las de krant. Ik las een boek. Ik las gedichten. Ik schreef wel eens een gedicht. Nu wil ik voornamelijk niets. Donder op met je zweep.
Dus op de pauzestand.
De kat wil op mijn nieuwe truitje liggen. Ga opzij. Hij bijt me. Echt bijten met bloed. Ik roep M. Ze houdt mijn hand onder de kraan. Ze klungelt met pleisters op de muis van mijn hand. Voor en achter.
Die kattebeet heeft dus nergens mee te maken. Maar waarom doet-ie dat?
Je kan het loeder een halve dag negeren, maar daarna weet-ie toch niet meer waarom ik kwaad ben. Aaien is een bezigheid waar het zweepjesbeest niets mee te maken heeft. Dus waarom heb ik het daarover? Kweenie, zomaar. Kwilnix.
Trump dan. De wereld zal aan vervuiling ten onder gaan of aan oorlog. Wat blijft er na de grote ramp over? Zweepjesbeesten, die overleven alles, denk ik.
Ondertussen klooi ik met dat rollatorkreng door de stad. Met beloningskoffie als ik het cafeetje haal. Niet dat ik de deur open krijg, maar als ze je zien doen ze dat voor je, oké. Koffie, één décafe espresso, het hoogst haalbare. Dan moet ik weer naar huis. Tussendoor ga ik op het ding zitten om mijn spieren te ontspannen. Naar huis! Ik wou dat ik er al was.
Wandelen is goed zeggen de zweepjesbeesten. Ja goed, verdomme. En zó gezond.