De gevallen vrouw
Hajo haja, zeg je in het Ivriet, er was eens. Er was eens een nette mevrouw. Maar toen zij gevallen was, o, heremetijd, toen werd het een bende.
Het was nog vroeg in de avond rond half negen toen ze net nog een half spelletje op haar I-pad had gespeeld en zij behoorlijk slaperig begon te worden. Geen nood, haar bed was vlakbij. Maar het gordijn moest de zomerzon, die nog scheen, buitensluiten. Zij sloot het gordijn en toen sloeg het noodlot, op haar slanke wankele beentjes, toe.
En hoe. Zij zakte plots door haar hoefjes en kletterde tegen het oude boekenkastje met de glazen raampjes aan. Rinkeldekinkel deed het. Daar zat ze verdwaasd op de grond temidden van de glasscherven en het versplinterd hout van het glazen deurtje. Maar één deurtje gelukkig, het ander had flink stand gehouden. Op haar, sorry voor zo’n uitdrukking, platte gat. Op haar rug voelde zij de grote scheur in haar witte lievelingsponnetje. Prijs god, geen stromen bloed. Zachtjes riep zij haar vrouw. ‘Vrouw!’ En nog eens, ‘vrouw’, maar de betreffende vrouw zat aan haar tv en hoorde niets.
Nu moest de gevallen vrouw toch opstaan. Een reuze gedoe op haar leeftijd met een zacht verzwikte enkel en een tere knie. Maar het lukte. Daar zat zij in haar bed te kijken naar de ravage die ze aangericht had. Schaamte besloop haar.
Een mens is natuurlijk nooit te oud om een gevallen vrouw te worden maar zij vond het toch behoorlijk onbetamelijk.
Zij had al als voorzorgsmaatregel een afspraak proberen te regelen met haar neuroloog omdat zij vermoedde dat de tintelingen in haar rechterhand, pijn in haar rechterelleboog, schouder en napijn in haar nek en rug misschien iets te maken konden hebben met een vorig jaar gedane nekoperatie. Ook daarvoor schaamde zij zich. Wachtlijst. Wat een gezeur nou toch. En dat terwijl ze juist deze week elke dag braaf met haar gehate rollator door de straat was gegaan. Ze vond het maar een vreemde vertoning voor een flinke vrouw om openlijk met moeite een kleine afstand af te leggen. Thuis sprong ze dan energiek op haar scootmobiel om pijlsnel de stad door te rijden met een triomfantelijke grijns op haar gezicht.
Het door haar moeder ingeprente gezegde: flink zijn kind, kwam nu goed van pas. Buiten kon niemand zien dat zij in en uit haar bad geholpen moest worden. En met haar fris gewassen bos haar leek zij toch nog op een nette vrouw. Ook al was zij helaas onbedoeld een gevallen vrouw geworden. Ja ja, hajo haja, er was eens een nette vrouw.