Op bed ligt een hoeveelheid half gelezen kranten. De meeste van mij, maar ook een aantal waarmee M. aangekomen is. ‘Hier, moet je lezen.’ Ha, de laatste Jean Auel is uit. Komt dat even netjes op tijd. Want ik ben net twee dikke pillen voorbij. Uit. De biografie van Roald Dahl, die M. vertaald heeft en waar we dus zeven maanden mee hebben geleefd, en de autobiografie van Marten Toonder. En die laatste, de Bommelkwadraat, is me niet in de kouwe kleren gaan zitten. Het gedeelte ‘oorlog’ had ik natuurlijk niet moeten lezen. Dan verdwaal ik. Dan kom ik terecht in de bevroren tijd. Maar het begon zo grappig met ,’feld en andere webels’. Stom hè, toch doen. En dan helemaal uit de tijd raken. Met nachtmerries van verhuizen met ruzie. En nog meer ruzies in mijn dromen. Zo lekker voor mijn hoogoplopende bloeddruk. Die bloeddruk zoekt ook ruzie. Maar wat een ongelofelijk geweldig boek die Bommelautobiografie. Tot diep in de nacht doorlezen en me in het holst van de nacht tranen lachen.
En dan als kers op de taart nog een lekkere film. The King’s Speech. Tussen neus en lippen komt er nog een hapje Hitler in voor. Naast me fluistert M. indringend: ‘Hij is dood, hij is dood, hij is dood.’ Ik weet het, denk ik. Ik weet het, ik weet het.
Desalniettemin is de war in mijn hoofd begonnen, met lichte verhoging en niet meer weten wat ik wil doen behalve slapen. Rotoorlog. Rot op. Kijk ik in de krant, een klein achteloos kopje in het sportkatern van de kwaliteiskrant de NRC: Hoeren boeren en Joden. Zie je wel dat de oorlog niet over is.
De geweldige Arabische ‘lente’, met schreeuwende massa’s en gillende angsten en woest schietende burgers en wanhopige wensen en woedende mensen maakt mijn ‘war’ niet beter. Dus lekker lezen, met alle gevolgen vandien.
Ik krijg een uitnodiging om in mijn slaaptijd op te treden. Met de poëzienitwits van Middelburg. Daar zit ook die meneer bij die tegen mijn vrouw zei: ‘En wie ben jai dan wel, takkewaaif?’
In eerste instantie ga ik het gevraagde gedicht zoeken. Chaos. Het wenst niet gevonden te worden. Trouwens, ik wil helemaal niet met die mensen op mijn slaaptijd op dat snertplein staan. Ik zou die ene vent gaan slaan. Dus nee. De agressie mag naar bed. Wilde dromen dromen. Dahag. #Kdoeniemee. (Twittertaal).
Wat ik wel vind zijn hoogst bejaarde liefdesgedichten uit het jaar 1986. Zo verliefd. Bevend getikt op de oude machine in lichtblauwe lettertjes, met een roze omslag.
Het landschap
Het landschap van je kleine teen
is grootser dan de Himalaya
je stap – de wereldzeëen wijd
je hand – met warm omvattend strelen
zo zacht, bezielend ook de tijd
voordat ik wist dat je bestond
mijn lief
mijn wereld – eeuwigheid –
ik moet je leren kennen
zo nieuw ben jij
ik zal nooit aan je wennen