Ik droomde dat ik wakker werd. En woedend was omdat ik telkens gestoord werd. Bijna had ik mijn moeder van de trap gegooid en mijn zusje erachteraan. Ik was een column aan het schrijven. Hoe haalden ze het in hun hoofd om me zo te hinderen. Daarna werd ik, nog steeds kwaad, wakker. Met een nadreunende stem in mijn hoofd: ‘Hee hee hee, dat gaat zomaar niet, dat kost centjes.’ Het was de bioscoopreclame van vroeger. Voor vakantiekolonies voor zielige, schimmelige kindjes die naar zand en zon gestuurd moesten worden en bekers warme melk moesten drinken met vellen. Dan kwam te collectebus.
Want als je iets leuks deed (de bioscoop) dan moest je boeten voor zielige kindjes die niets hadden. Wij waren en zijn en. Ik tenminste wel.
In Dordrecht, waar ik opgroeide, liepen op zondag de kerkgangers langs ons raam. Olaf J. de Landell zei : De preek nog op het gezicht gestold. Mijn moeder zat daar wulps in haar doorzichtige roze negligé. Ze liepen zo langzaam mogelijk, die kerkgangers, en waren zeer verontwaardigd. Zeiden ze het? Schande, voos en vies. Ik denk het wel. Ik zag die zedeloze mamma en at een beschuitje.
In het zwembad waar we zwemles kregen deelde ik een badhokje met een streng christelijk meisje. Ze droeg zelfgebreide zwarte kousen met jarretels.Tegen mij zei ze: `O, je komt in de hel als je vloekt.’ Want dat deed ik. Ik gvd-de voluit. Die natte badpakken ergerden me.
Mijn antwoord: ‘Mijn moeder zegt dat de hel niet bestaat.’ Dat leek me afdoende. Daar hoefde ik de concentratiekampen niet bij te slepen, en dat de hel de mensen en niet God…
Toen ik in Israël woonde, leerde ik mezelf pas als kennen. Werken, orde en regelmaat, tucht, het moest. Ik poetste als Hollandse huisvrouw tot ik misselijk van vermoeiheid, ontevreden met mezelf, uitgeput op het bankje lag.
Maar nu is het toch anders? O ja? Nee hoor. Geven is beter dan ontvangen. Ik geef wel graag. Maar ik word verliefd op een schilderij. Via twitter nota bene. Het kost geld. Nee toch? Dat kan ik toch niet zomaar kopen. Iets aan mezelf besteden. Wat? Ben ik zondig? Dat kan toch niet zomaar. Ja maar. Nee maar. Met M. overleggen. Met zoonlief bellen. Want als ik dood ga, gaan zij het erven. Behalve als M. het wil. Maar ik denk niet dat M. iets wil van 100 bij 100 op hout. De kinderen dus. Zij zullen het dan langer hebben dan ik. O wat moet ik nou. Zoveel geld alleen voor mij. De kinderen zeggen: ‘Vind je het mooi? Kopen!’ Rozette zegt: ‘Je hebt het verdiend.’
‘Met wat dan?’ denk ik benard. Ik heb er toch niets voor gedaan. Ik ben alleen verliefd geworden op een roze auto met een bloem of een veer en een blauwe achtergrond. Ik ga er mee naar bed en dat autootje is het eerste waar ik ’s morgens mee wakker word. Geld moet gespáárd. Of aan de kinderen gegeven. Niet zomaar uitgegeven. Als M. dat schilderij zou willen, kocht ik het meteen. Maar wat nou als ik het mooi vind en verder niemand?
Ik hoor die zware stem weer uit de droom. Hee hee hee, dat gaat zomaar niet, dat kost centjes. Nu moet ik met míj doorredeneren. Het is mijn geld. Ik ga niet naar Frankrijk naar die trouwerij. Ik ga niet naar Canadada toe. Heb ik het dan al terugverdiend? O ja, ik heb gespaard. En als de kinderen het nodig hebben, nieuwe ijskast voor dochter want die gromt, die ijskast bedoel ik, die is op sterven na dood en haar tv heeft het begeven… Kan dat ook nog? Jawel toch? Is het spaargeld dan helemaal weg? O hemel. Nu wil ik toch wel even in God geloven en kunnen bidden. Of mamma bellen. Heb ik haar daarom de trap afgegooid in mijn droom? Wat wilde ze tegen me zeggen? Waar wilde ik niet naar luisteren? Mijn moeder zou gezegd hebben: ‘Koop het maar schat, als je het mooi vindt.’ Dat denk ik. Mamma ik wil het, ik wil dat schilderij. Ik wil het. Ook al ben ik een joodse .