Vannacht droomde ik dat mijn dochter drie benen had. Om alles bij te benen, schat ik. Maar nu heb ik er zelf een hele serie nodig. Ik wil nu drie, wat heet drie, ik wil een heleboel verhalen tegelijkertijd vertellen. Want al die verhalen tuimelen over elkaar heen. Vroeger en nu, oud leed en nieuw. De namen die gezegd zijn in Westerbork. Daar waar mijn hele familie gezeten heeft. Behalve mijn grootvader van vaderskant, die doodgeslagen is in Vught. Waarom daar? En als ik het weer eens uitgelegd krijg, vergeet ik het weer. Want het is te veel. Te veel doden, te veel gruwelen. En dan krijgen we de herdenking van zoveel jaar de bevrijding van Auschwitz.. Bevrijding noemen ze dat… Het Demjanjukproces. Ik wil helemaal niet luisteren. Maar even zet ik de radio aan om een uur of zes ‘s morgens en er komt wel weer een oud lijk uit de kast. Zelfs op rustgevende radio vier komen de boze woorden in het nieuws.
Broertjes, daarover wilde ik het hebben. Matthijs, die ik in Israël leerde kennen tijdens of vlak na de zesdaagse oorlog. We kamden ons haar door elkaar, ja dezelfde kleur. Dus familie. Hij nog hetero, ik nog hetero en getrouwd met een meneer die nu niet meer naar zijn dochter omkijkt. Zijn zoon ziet hij af en toe, maar die heeft dan ook een stamhouder geproduceerd. De dochter met twee jongetjes heeft hij bij de voordeur weggestuurd. Nieuw schrijnend zeer.
Omdat ik meer familie nodig had, heb ik ze maar zelf gebreid. Of gehaakt, een juistere omschrijving. En had ik niet, dus daar was behoefte aan. Na Matthijs kwam Jan Kees. Ook een dichter en een lieverd. Zijn vrouw liet hem barsten, dus koos ik zijn kant. En dat nog wel in mijn radicaalste lesbische actietijd. Hij was degene die voor de kinderen zorgde. Het huis dat hij van zíjn vader cadeau gekregen had, daarvan wilde de overspelige vrouw de helft. Zo onrechtvaardig.
En toen kwam de onderduikconferentie. Zeventien jaar geleden. Wij, Rozette, Jaap, Daan en ik hoorden tot de groep baby’tjes. We besloten een broers-en- zusjes-groep te worden. In het begin waren er meer leden van de brusjes, zoals Rozette ons noemde, maar die vielen na verloop van tijd af. Maar wij vieren zijn het nog, broers en zusters, en als we elkaar nodig hebben dan staan we voor elkaar klaar. Mooi hè?
En zo kwam het dat Daan naar Middelburg kwam met een regisseuse, een cameraman, een geluidsman. Een film over zijn familie en over hem. Middelburg was zijn onderduikstad. Zijn ouders zijn nooit teruggekomen. En zijn pleegouders waren stijf en deftig en bepaald niet het soort mensen waar de kleine Daantje gelukkig mee was. Dus die herinneringen zijn complex. Bij het zelfverzonnen zusje, om hand in hand mee te zitten net als op die conferentie indertijd, om de moeilijke herinneringen te vertellen, de foto’s te bekijken. De brieven weer te zien. Het geboortebewijs… En dan mocht het nog een wonder wezen dat die spullen uit de oorlog kwamen, maar ook net niet voorgoed verdwenen waren in de brand van de opslag, waar hij noodgedwongen zijn spullen stalde, En dat opslaggebouw dat een paar weken geleden tot de grond toe afbrandde. De rest van zijn meubilair en persoonlijke dingen zijn dus weg. Verbrand. Gelukkig had hij juist voor de film de paperassen opgehaald. Zullen we dat dan maar een wonder noemen? Oude pijn en nieuwe.
En nu maar hopen dat ze mij uit de fimshots knippen. Want mijn haar, dat had geknipt moeten worden. Wichtigkeit, zou mijn moeder gezegd hebben. Ja. Maar met al die benen, al die verhalen, weet ik niet meer waar zoiets als prioriteiten, wat zijn dat, liggen staan of in de weg zitten. De verhalen verteld, de namen genoemd. Auschwitz herdacht. Nu weer leven. In het nu. Met drie of meer benen. En luisteren naar een vriendin met meer problemen dan je een mens zou toewensen. We leven nog.