Bij het lezen van het katern van de NRC overviel me het hebberige kindergevoel weer. Boeken, hè ja, hebben. Allemaal hebben. Maar ook zwaarder van toon en verstandiger denk ik, ja maar als je nu eens een tijdje alleen léést wat er al in de kast stáát. Sinds M. en ik samenwonen zijn er veel in huis die ik nog niet ken.
De eeuwigdurende controverse van alles willen en de realiteit onder ogen zien. Hmm. Is dat net zoiets als heilig in de perfecte schepping geloven en dan tegen de realiteit opbotsen van de imperfectie van de natuur en van de mens? Het begon al bij Kaïn en Abel. Die zogenaamd de kinderen van de eerste mensen waren, maar toen Kaïn verstoten werd, moest hij bij vreemde volken gaan zwerven. ‘Mamma, dat klopt toch niet, die vreemde volken waren er toch al langer, anders konden ze geen volken zijn?’
Ik geloof zo graag in sprookjes. Vooral in de variant, later als je groot bent dan… Nu ben ik kennelijk groot genoeg om te horen dat het hartje waar ik al een heel leven mee rondsukkel in aanleg als een huis met te dikke muren en te smalle kamertjes is geweest. Geen wonder dat ik altijd zo moe was. En ik maar denken dat dat op de een of andere manier mijn schuld was. Lui, lamlendig, verwend. Niet dus. Scheppingsfoutje. Tsss.
Maar daartegenover staat dat er altijd waren. Met verhalen om in te verdwalen. Om in een goede afloop te geloven, tot ‘de man aan de overkant had alles gezien’, en de brug die in het begin van het boek gebouwd was weer in de afgrond moest verdwijnen, samen met zijn maker… Uitstellen van het lezen van het laatste hoofdstuk hielp niet, maar werd wel verzacht door de perspectiefwisseling naar ‘de man aan de overkant’, waardoor net genoeg afstand geschapen werd om de schrijnende werkelijkheid onder ogen te zien. Dat maakte dat ik vol ontzag was voor de de schrijver A. den Doolaard.
Nu moet voor mij de leeftijd de afstand scheppen van het geloof van de perfectie en de ware wereld van de imperfectie. Geen: later als ik groot ben dan kan ik alles. Zoals nu het financieel eindelijk een beetje zou kunnen, reizen. Naar China. Daar de onmetelijke hoeveelheden terracottabeelden in het echt zien. De zijderoute. Het land van rechter Ti. En van Kleine Sjang. Het land waar de mensen moeten leven van een handje rijst.
Of naarAmerika. Door New York lopen. Zijn die wolkenkrabbers echt zo hoog? Slaapt zo’n stad nooit, helemaal nooit? Kun je daar echt midden in de nacht boodschappen doen? Hoef je dus nooit meer op tijd naar bed? Op de reclame zie je tachtigjarigen de marathon lopen, dus wil ik met een rugzak aan zwerven door India. Fluks een grote berg op. Om maar een paar plannetjes te noemen die ik niet zal uitvoeren. Nou nee. Maar om de wereld te zien hebben we Google Earth. We hebben tv. Internet en niets te klagen. En we kunnen de stiekeme wensen opslaan voor een volgend leven, want daar geloven we in. Sprookjes zijn altijd heerlijk. Of het nu waar is of niet. Je kunt er toch in geloven.