Mijn zwangere dochter met haar zoon, ik kijk er met ontzag naar. Zij heeft een kind, een zware baan en een tweede kind op komst. Zaterdag. Janine draagt Boaz naar beneden na zijn middagdut. Hij lacht naar me, steekt zijn armpjes uit naar M. die hem even vasthoudt en innig knuffelt. Dan kijkt hij weer naar mij en imiteert een nies, keurig met zijn handje voor zijn mond. Dan gaan we samen heel hard lachen.
Dat ik zo vaak nies was me niet eerder opgevallen maar nu ik er op let, merk ik dat het klopt. Nu, beter dat dan dat hij me met mijn eeuwige sigaret zou persifleren. Die sigaret is verleden tijd in het openbaar. Alleen tijdens mijn dromen wil die peuk nog wel eens verleidelijk zeggen dat ééntje best kan, want dat je daarna weer kan stoppen. Als ik dan wakker wordt stop ik maar snel een kauwgummetje in het naar tabak snakkende bekje.
Boaz kauwt ook. Op druiven, op allerlei gezond eten en zelfs op droog brood. Dat krijgt hij als hij al een hele plak kaas gesnaaid heeft. Mijn dochter kijkt ook mij streng aan en zegt nadrukkelijk: “Nee mam, dat is níet zielig.” Kennelijk heeft ze gelijk want hij eet onverdroten de droge hap op.
Wij zien een goede bouwvaktoekomst voor Boaz. Een druk baasje met veel spierkracht. De manier waarop hij zijn bromtol bedient is indrukwekkend. Iets door de knieën gezakt en met brute kracht het ding op en neer duwend zodat de tol draait en draait. Als je even niet oplet is Boaz de rappe de trap op gespeerd. Eén klimknie en één afzetbeen. Razendsnel. De trap af duurt te lang dus hij wordt weer naar beneden gedragen. Dan is het al weer tijd voor een lied. Ieja deeja doet hij en brengt het boek waar dat papegaaienlied in staat. Wij zingen allen uit volle borst. Ieja dejaa poef. Poef zegt ook Boaz. Dan moet er heen en weer gedraafd. Of toch, stout, met de schoenen op de bank geklauterd en gesprongen. Nee, mag niet Boaz. Waar kunnen we hem mee afleiden? Hier, slokje drinken. Hoogste tijd voor de buitenwandeling. M. en Boaz vertrekken. Hand in hand. Omdat Boaz’ hand wel een beetje laag is moet mijn lieve M. wel een beetje scheef lopen. Dat heb je er van als je oma bent.
Die avond gaan de mamma’s met de aanstaande moeder de babykleertjes voor nummer twee weer tevoorschijn halen en gesorteerd in mandjes stoppen. Ah, wat schattig vinden we alledrie bij de kleinste poppenkleertjes. O ja, weer zo’n klein babytje. Zo’n verrukking, zo’n warm hoopje mens in je hals. Hoe zal Boaz dat vinden? Zal hij jaloers de oogjes er uit willen steken? Of, zoals nu al in zijn innige liefde voor zijn mamma, hard aan haar of zijn haar trekken? Of zoals hij bij mij deed met zijn liefste stemmetje en zijn strelende kleine handje aai aai doen over het bolletje?
Alle vrienden en vriendinnen van onze kinderen hebben nu ook kinderen. Wij zijn, ongelofelijk en nooit gedacht, de generatie van de grootouders. Zijn wij nu die mensen waar we vroeger zo tegen op zagen? Die mensen die alles al wisten, die overal geld voor hadden. Voor wie ik met zorg het huis poetste, en dan die schoonmoeder, die langer was dan ik, die toch nog hoge plankjes vond met stof. De schoonmoeder die moeiteloos voor me uit rende als ik haar Israël liet zien. Die omkeek en snedig vroeg of ze niet te snel ging en dat ze expres langzaam voor me liep. Als ik dan uitgeteld snakkend naar thee en een sigaret met haar thuiskwam onmiddellijk wilde weten wat ze nu voor me kon doen. Aardappelen schillen? Iets verstellen? Ben ik ook zo geworden? Nee toch? Nee, ik ben degene die niest en die hard kan lachen, hè Boaz?