Appeltje, peertje, druif en banaan. Dat droomde ik vannacht. En ik weet ook nog wat het betekent. Een variant op huisje boompje beestje. Vader, moeder kinderen. Appeltje is mamma en banaan natuurlijk pappa. Laat het nu bij ons appeltje appeltje zijn.
Dat komt weer door een mailtje van onze vriend Job naar aanleiding van het Fionaverhaal. Zie vorige week. Een verhaal van vijfentwintig jaar geleden uit mijn radicaal-feministisch verleden. Volgens Job hoort de wereld te bestaan uit mannetjes en vrouwtjes. Tja. Mannetjes zijn vooral schattig als ze Boaz en Abeltje heten. En nog geen wapens dragen. De vorige keer dat Boaz hier was liet hij een speeltje aan de lange Jan zien. “Kijk, Lange Jan”, zei hij en hield het speeltje hoog boven zijn hoofd. Was de wereld maar vol met dat soort kinderen. Als hij een veertje vindt, schreeuwt hij zo hard als hij kan zijn hoofdje helemaal naar de hemel gericht: “Vogel.” Waarschijnlijk in de veronderstelling dat die vogel wel terugkomt voor zijn/haar veertje. Een voorbijkomend vliegtuig roept hij ook aan. Want dat is natuurlijk ‘Jan de vliegtuigman’ uit één van zijn veel voorgelezen literaire meesterwerkjes. Als hij de buurvrouw hoort roept hij haar ook. “Buuvouw!” En dan babbelt hij een nog niet helemaal te verstaan lang verhaal van wat hij meegemaakt heeft. En dan de mooie Abeltje. Die oefent op kruipen, bijna zitten en zijn engelenglimlach. Tot zover de mensmannetjes. En dan zijn wij in verwachting van ons derde kleinkind. Onze zoon en schone dochter zijn zwanger van een nieuwe toekomst. Maar het watermerk is ons nog niet bekend.
Er zijn ook kattekereltjes. Een rode zwerfkater die wij Kareltje noemen. Hij komt niet elke dag maar wel een paar keer per week. Wij willen hem wel als vierde kat, dan hebben wij weer een kwartet katten. Dus we troetelen, voeren en proberen voorzichtig te aaien.
Eén van de buren met een meisjespoes zou wel willen dat Kareltje haar katje dekt zodat zij een nestje kan krijgen. Maar M. krijgt een standje van Amivedi omdat er al veel te veel poezen in Nederland zijn en de asiels overstromen met jonge poesjes. Er wordt een vangkooi geplaatst. Maar mijn M. kan het zelf. Met één gerichte greep pakt zij Kareltje en neemt hem mee naar onze dierenarts voor het knippen van de balletjes. Achottegottegot. Bij de dierenarts hebben ze mouwlange handschoenen en een vangstok nodig, want dit is een wilde kater. Wij krijgen hem mee naar huis minus de balletjes. En Kareltje jammert. Een diep gemauw uit de boze buik. Hij huilt, hij pruilt, hij verstopt zich onder M.’s bureau, onder een gordijn en hij is diep diep ongelukkig. Dit is niet om aan te zien. De deuren gaan open en ja hoor, in de nacht sluipt hij uit huis. Weer vrij.
Wij weer met drie poezen, Mimi, Zaza en Noa. Drie dames. Noa brengt mij een lauwe spreeuw op bed. Mimi laat M. de resten van een naaktslak op haar buikje opruimen. Zaza is zoet, zoals altijd, de zoetste aller katten. Moeder van de leuke Noa, die dol is op Mimi-meppen alsof het een olymlpische sport is. En Zaza is ook nog grootmoeder van M.’s Mimi.
Ja ja, wij zijn samen vijf meisjes, Janine. Hoe oud was ons Janientje toen ze dat flirterig zei tegen mij in de lift, waar een mooi heerachtig exemplaar bij ons stond. Tweeënhalf: “Wij zijn samen drie meisjes, hè mamma?” En ik stikkend van de lach: “Nee schat, wij zijn samen twee meisjes.” Appeltje, appeltje.