Het leek me een leuke vrouw. En ik was blij voor onze vriend dat hij weer een vriendin had na de dood van zijn vrouw. Het is al weer een paar maanden geleden. Maar sommige dingen slijten niet snel. Wij zaten bij een barbeque. Ze zat tegenover me. En haar lach beviel me. Hoe we het opeens over joden kregen weet ik niet meer. Was het toen nog gedonder met Hamas in Gaza? Ze vond het terecht dat de joden terugschoten. Maar, zei ze even later op vriendelijke conversatietoon: ‘Je moet wel toegeven de de joden een naar volk zijn.’
‘Raar?’vroeg in naïef. ‘Nee’, zij ze nadrukkelijk, ‘naar.’
Het eerste wat me te binnen schoot was: ‘Ik ben toch geen scheldwoord?’
Maar het was M. die opvloog als een bosje vlooien. Ze kapte de vrouw effectief af en we aten vredig verder.
Maar dat zinnetje bleef aan me vreten. Wij zijn een naar volk. Waarom eigenlijk? Wat is er zo naar aan mij? Waarom zegt iemand dat?
De woorden, naar volk, blijven in me rondzingen. Die woorden bevliegen mijn brein, dat als een modderzee met gasbellen onbekwaam is geworden. Word ik kwaad? Dat zou verstandig zijn, dunkt me. Maar dat gebeurt niet. Ik raak van het pad af. Ik wil veilig thuis blijven. Ik duik onder. Niet gewenst. Mag ik bestaan?
Ik heb het wel aan onze vriend gemeld, maar hij vindt dat een ieder verantwoordelijk is voor de eigen uitspraken. Tja.
Ik denk iets anders. Als iemand uit mijn omgeving iets racistisch roept, spring ik er tussen en tier. Ben jij nou helemaal van de pot gerukt, of navenante heftige uitspraken. Dan kan ik wel kwaad worden, heel kwaad. Maar als het mezelf aangaat, ben ik weer dat kleine meisje uit de onderduik.
Vroeger mocht ik nooit terugschelden, dat vond mam niet chique. Als de kinderen op straat vuile jodin riepen, mocht ik terugroepen: ik ben niet vuil, ik ben pas gewassen. Maar ik vond het zo raar dat die kinderen niet wisten hoeveel verdriet mijn mamma had. Dat ik ook verdrietig was, kwam niet bij me op. Ik had toch niets meegemaakt. Mamma was haar ouders kwijt, haar schoonouders, haar zuster, haar zwager en schoonzuster en Elleke, vijf jaar. Elleke stond op de trouwfoto’s. Dat er nog een kindje was, leerde ik pas later toen ik de brieven erfde. En, o ja, ik had geen vader. Maar die had ik toch nooit gekend. Jij hebt niets meegemaakt. Gevallen op je knie? Niet buiten huilen, dat doe je thuis. En een kapotte knie? Erger zal het niet zijn. Dat was waar natuurlijk.
Hamas, Hamas, Hamas, alle joden aan het gas. Ach, dat vond Nederland vervelend, maar niet erger. Ach joh, die voetbaljongens, niets van aantrekken. Ik wel. Ik werd er lichtelijk ziek van. Maar als je stil binnenblijft heeft niemand daar last van.
Dus laat ik maar vriendelijk glimlachen, dat kan geen kwaad.
Nee Roef, ik hoor niets, dat is het probleem.