Wat is het toch jammer dat wij tegenwoordig geen vapeurs hebben. Ik durf het woord niet op het wilde wijde web te zoeken omdat ze me dan met hun vapeurs overstromen.
Begin vorige eeuw, of nog vroeger, rond achttientachtig, schat ik. Toen ze ook nog hadden en veel erger nog, vliegende . Dan kon je als welgestelde dame nog zachtjes liggen smachten op een met kant gedekt bed. En wegkwijnen. Langzamerhand werd je dan doorzichtig. Tot je oploste in een geheel wazig wezen en zachtjes verteerde als een eendagsvlinder, met rozenwater of lavendel op je kanten zakdoekje. Liefst met een camelia in de zwakke hand. Je moest wel wit en blond zijn anders werkte het niet. De keukenmeid kon dat niet krijgen, want die moest op onmogelijke tijden vroeg opstaan en schrobben.
Wat ook jammer is, is dat mannen het niet kregen. Stel je dat eens voor in de huidige tijd. Mannen die wegkwijnen en bezocht worden door die vliegende . En het was zo besmettelijk. Ik zie opeens al die woeste moslimbroeders voor me, kwijnend op hun sponde. Witte jurken hebben ze al. Zachtjes wenend. Hun linnen lakens besmeurend met het bloed. Zielig hoor, heel zielig. Dat lijkt me beduidend prettiger voor de wereld dan al die woedende leugenaars die zeggen dat ze niet schieten, maar het wel doen.
Dat wegkwijnen ambieerde ik niet als kind. Ik las Sprotje. Een schrijnend verhaal van een arm mager meisje dat zich dood werkte. Heerlijk. Als ik arm zou worden, wilde ik toch mijn keukengordijntjes stijven en mijn huisje was altijd schoon, kraakhelder gepoetst. Al moest ik er dood voor neervallen. De huidige jeugd zal wel andere idealen koesteren, vermoed ik.
Ach ja, idealen. Dat blijkt niet altijd gepaard te gaan met gezond verstand. Nu moet ik wel op mijn tellen passen, omdat ik het wil hebben over de mens die niet helemaal vief en fris is in het hoofd. Hier in de stad hebben we een lunchcafeetje helemaal gerund met geestelijk minder valide jonge medemensen. Perfect georganiseerd, dat moet gezegd worden. Het heet ‘Dus toch’. Leuke naam. Je kan er lekker eten en de bediening is prima.
Omdat dat zo’n succes was zullen ze vermoedelijk gedacht hebben dat kunnen we uitbreiden in de binnenstad. We maken een groot restaurant op de beste locatie. Dan wordt er eens iets goeds gesubsidieerd. Tja. Vapeurs krijg ik er van. Want dat restaurant met het grote terras wordt nooit bezocht. Als je er één keer geweest bent, kom je niet terug. De kok kookt lauw eten, de bediening is onverstaanbaar en het subsidiegeld, heel zielig en jammer, wordt in een gapend gat gegooid. Het bedrijf lijdt. Het zieltoogt. Zielig? Jawel, maar naar mijn bescheiden mening kunnen ze beter iets anders doen met ons gemeenschapsgeld.