Ik heb er weer een. Dit keer is het een temperamentvolle. Een Pil. In ieder geval eentje met pretenties. Die zegt: met dit voedsel wil ik niet aan tafel. Met een ander niet gezien worden. Of je kan ‘m een beredeneersom noemen zoals wij ze vroeger moesten maken. Jawel. Mijn oom sleept drie uur met zware zakken met meel. Mijn tante knipt twee uur papieren slingers. Waar woont hun kind. Zoiets dus. Twee uur na de calcium. Niet als je thee drinkt. Maar dat doe ik dus de hele dag. Eet geen rabarber. Een half uur voor de maaltijd, of juist vlak ná het eten. Maar samen met andere kan het wel of juist niet. Denk ik: “Nu slikken.” Maar nee, o nee…Blijk ik per ongeluk yoghurt gegeten te hebben. Kan die niet tegen. Want dan doet ie zijn werkje niet goed. Wordt ie zeker slapjes. En dat drie keer per dag. Omdat ik ijzertekort heb. Genade. Ik was al moe. Nu moet ik er ook nog gek van worden, want wanneer nuttig ik hem dan? Als het een kind was zou ik zeggen: “Niet zo zeuren schat.”
Maar zeuren, het is een kunst. Ik ben er goed in. Eerst begin je met ONTKENNEN. Nee hoor, er is niets aan de hand. Wie pijn? Ik? Nee hoor. Nou ja, soms een beetje. Vooral als ik op straat even op een stoepje zit en mensen vragen: “Gaat het mevrouw?” “Ja hoor”, zeg ik en denk: Rot op. Laat me met rust. Niets aan de hand. Zien ze iets of zo?
M.: “Lief, zou je nou niet… driewielfiets met motortje? Scoot…?” Ik: “Hou op, nee, o bah nee. Ik blijf gewoon thuis en we hebben toch een auto?”
De kinderen, dochter: “Mam, een rolstoel want je…” Ik: nee, o god nee. Laat mij nou maar thuis.” De kinderen, zoon: “Mam, een step, is dat wat? Of zo’n jofel fietsje met hulpmotor? En wat kan het jou schelen, zo’n schootmo…” Ik: “Nee nee nee nee nee.”
“Wat is het eigenlijk?’ Ik weet het niet. De dokters weten het ook niet. Dus het is niets. Hoor je, NIETS.
Scootmobiel. Het hoge woord is er uit. Of liever het lage woord. Want je zit, terwijl anderen fietsen of lopen. Die zijn hoog en jij bent laag. Calimerocomplex, dat kan je er van krijgen.
O.K. Nu is het dus tijd voor een PGB. Een wat? Een persoonsgebonden budget. Dat is ambtenarentaal. Het betekent dat je iets moet aanvragen. Heeft u misschien een centje voor een zielige zeur? Alstublieft? Heel erg alstublieft. En hoelang zal ik daarop moeten wachten? Wie gaat dat beslissen? En welke kwaliteit mag ik dan? Met of zonder schokbrekers, stootkussens, drie of vier wielen. O, nee. Ik wil niet meer. Ik kan toch lekker thuisblijven. Ik hoef helemaal die stad niet in. Koffie drink ik ook wel thuis. Het is al bijna winter. Wie wil er nu nog naar terrasjes. Ik zei toch dat ik goed kan zeuren. Zoonlief vraagt: “Mam, waarom vind je dat nou zo erg?”
Ja, waarom. Schaamte. Zwak zijn is gênant. Iedereen kan het zien. En dan weten ze dat het aanstellerij is. Zoonlief: “Dan noem je dat ding maar de Aanstelleritis nummer één. Daar kan je er dan een stuk of vier van verslijten.” Want hup, ik moet en zal oud worden. De schat.
Dus wij naar zo’n winkel. Ik verwacht krukken en kunstbenen, knie- en enkelverbanden voor na het skiën. Dat valt mee. Aardige mevrouw. Raadt mij onmiddellijk het leukste model af. Die heeft niet genoeg vering. Hè. Volgens haar moet ik er eentje, zo’n lompe, die duizend duurder is. Ja, het zal wel. Die kleine rode, net een brandweerautootje, is nu de enige die ik een beetje leuk vind.
M. gooit zich in de strijd. Niets overhaast doen. Goed zoeken. Zij zal de papierwinkel wel oplossen. De schat. Dan kan ik binnen blijven en mopperen. Wat word ik toch verwend. En dan nu ook nog met zo’n nieuwe nuffige aanstellerij.