De laatste tijd betrap ik me erop dat ik overal direct een oordeel over heb. En ik produceer kritische ondertiteling bij krant en tv. Bij de reclame om geld op te halen voor de ziekte ms. Een stem vertelt dat ze dat geld nodig hebben voor onderzoek en dat dat in de toekomst een oplossing moet brengen. En dan vervolgt de stem met trotse intonatie dat ze al dertig jaar aan dit onderzoek werken. Mijn humeurige ondertiteling: Dertig jaar? En ze hebben het nog steeds niet opgelost? Wat een waardeloos onderzoek. Vervolgens vind ik dat we niet met bedelpraktijken aan gezondheidszorg moeten doen. Wat een systeem, bah.
Dan hoor ik iets over een staking bij een bierbrouwer. Mijn narrige inwoner: Goed zo. Hou maar op met bier brouwen. Dat is pas slecht voor de volksgezondheid, dat gezuip. Foei, jasses. Dan vraag ik me af waarom bier zoveel zendtijd nodig heeft. Maar als ik beter luister hoor ik dat er gestaakt wordt omdat de bazen zoveel winst maken en er, geloof ik, tien procent van de werknemers moet worden ontslagen. Weet je nog, roept mijn innerlijke stem, weet je nog dat we allemaal minder zouden gaan werken omdat de machines het werk zouden doen? Voorstellen van iedereen twintig uur arbeid, het zou kunnen. Een ondergeschoffeld idee, denk ik bitter. Maar toen kwamen het superkapitalisme en de windhandel. De rijken rijker, de armen nog steeds in de fabriek.
Nu ga ik ook commentaar op mijn eigen gedachtegang leveren. Zeg, word jij niet een oude zanik met je negatief oordeel over alles? Ik heb een inwonend sjaggerijn die de krant leest en meepraat en het oneens is over van alles en nog wat. In de spiegel zegt mijn mond: Wat fijn Wijnberg, dat je alles zoveel beter weet.
Als ik nu eens probeer om dat een tijdje op te schorten. Maar het blijft behelpen, want dat grommend alter ego laat zich de mond niet zo makkelijk snoeren. Ik luister naar de verslagen van de natuurramp in Haïti. De opgewonden stemmen vertellen alsof het een feestje is, dat de stoffelijke overschotten in hun ontbinding zo stinken. En dat we geld geld geld moeten geven. Ik geloof dat er léuke acties gevoerd gaan worden, concerten en andere feestelijkheden om dat geld voor het goede doel over te maken. Mag ik hier even onpasselijk worden, zegt de zeurstem. Ik hoor dat de hulpverleners over elkaar struikelen en vechten met de overlevenden om water en eten. Of heb ik dat erbij verzonnen? Ik hoor over de concurrentie van de Amerikaanse en de Europese aangevlogen hulptroepen. Over benzine, over rondcirkelen en niet mogen landen. En dat de Amerikanen zichzelf voorrang geven. En weer geld geld geld. Mijn commentaarstemmetje is nu heel klein en benauwd. De doden daar blijven dood. Zou het helpen om op te bouwen? Want als het af is komt er weer een hoge golf. Was Haïti een Franse kolonie? Wat was er te halen dan? Hebben ze in Frankrijk niet een heleboel leeggestorven dorpen die nodig weer bevolkt zouden moeten worden? Zouden ze die overlevers daar niet kunnen laten wonen? Maar dat zal wel weer niet, want die Haïtianen zijn zwart. En de Fransen hebben al last genoeg met de lichtergetinte Algerijnen. Ook al eigen schuld dikke bult. Gelukkig zijn het geen racisten, zegt mijn cynische stemmetje.
Oefenen moet ik op minder commentaar. Gewoon kijken en kop houden.
Abeltje wil omajan bellen en ook zien. Dus we skypen. Zondagmorgen. Zij nog in pyjamaatjes en M. in slaapshirt en ik in ponnetje. Boaz wil zijn voet laten zien. “Wat een lief voetje”, zeggen wij. Abel heft ook een voetje naar het laptopoogje. Boaz laat zijn broek zakken, want hij wil plassen. Janine en haar laptop gaan even mee naar de wc. “Mooie billen, Boaz”, zeggen wij. We zien hem staand plassen, hij kan er al bij. Dan gaat het contactoogje zwikzwak door de kamer omdat de jongetjes op hun moeder klimmen en er een hoop gespartel plaatsvindt. We kijken even mee naar buiten. ‘Ligt er bij jullie nog sneeuw? Bij ons is alles al weggedooid..’ Geen commentaar. De boze stem zwijgt. We kijken en zwaaien. ‘Dag schatten.’