Leuk hè voor ons soort mensen dat we nu mogen trouwen van Obama. Omdat we ook net mensen zijn. Trouwers van hetzelfde geslacht. Bij het woord geslacht denk ik niet aan reproductieve onderdelen in de warmste regionen van ons lijf, maar meer aan een halve kip zonder veren hangend in de etalage van de poelier. Wij zijn dus ongeslacht, wij leven, en niet meer in zonde.
Zonde en jammer eigenlijk. Wij waren uitzondering. Niet gewoon, maar buitengewoon. En wij waren dappere strijders voor gelijke rechten. Zijn wij nu ook burgers?
Ook zo’n woord waar ik niet tegen kan. Bah, burgers, dat zijn van die nepvleesprakjes voor op de BBQ in de tuin van de heteroburen.
Vroeger, ja opoe vertelt, vroeger dus, ruim dertig jaar geleden, gooiden ze bij mijn eerste lief, in Utrecht, alle ramen in en schreven ‘vuile potten’ en ‘lesbiese hoeren’ op de muur. Hebben we dat gemeld bij de politie? Ik herinner het me niet. Politiemannen in die dagen vonden ons ook maar enge potten.
En de demonstaties waren klein en angstig om in mee te lopen. En waar was onze oude auto ook al weer geparkeerd? En we waren al zo moe van urenlang leuzen roepen in de wind en de afgelegde kilometers klonterden ons in de onmodieuze schoenen.
Of we kregen erge klappen van de politie bij de Abortus-Moet-Vrij-demo (voor jou en voor mij – hoe heette die zangeres ook alweer?), want daar waren we ook, wij potten.
Potten? Mijn moeder vond dat woord grof. Wij waren lesbiënnes volgens haar. Dat klonk lekker Frans-elegant.
Ja hoor, Mam, elegantie voor alles. Terwijl ze mij toch opgevoed had met: Doe wat je wil, de mensen kletsen toch. Daar leefde ze ook naar. Ze vertelde trots aan haar buren in Israël dat haar dochter lesbisch was en dat ik daar niets aan kon doen want het waren mijn hormonen! Ach, toen waren het nog hormonen. Wij riepen fel dat het een keuze was en dat alle vrouwen lesbies waren, maar het nog niet wisten. Een leuke tijd.
Onze buren in het christelijke dorp Kockengen vonden ook dat wij nèt mensen waren. Dat kwam omdat de dorpsjongens ons uitscholden. Maar daar wist ik raad op. Als ze enge dingen riepen gilde ik terug: ‘Zal ik jou eens iets vertéllen… over je móeder?’ En weg waren ze. De vervolgzin: ‘Die neukt met een vent’, heb ik nooit hoeven te gebruiken. Sla ze om de oren met de waarheid. Haha.
Maar nu dus Obama. Wij zijn een beetje blij en een beetje verbaasd dat we blij zijn. Want in onze oude oortjes klinkt het nog vreemd. Mogen we dan echt bestaan zoals we zijn?