Hebben jullie dat nu ook wel eens dat je alles wilt optellen wat je niet kan. De meneer die de traplift moet onderhouden was hier. En het binnenste van het ding werd blootgelegd. Geen katrollen met gewichten maar een platte plaat met ingestanste, ja wat? Verhoginkjes, rolletjes en hele kleine spoeltjes. En dan nog snoertjes, piepklein en ook ministekkertjes. Gaatjes en draadjes kortom. Ja.
Als ik hongerig naar kennis om uitleg vraag, weet de reparateur het ook niet. Maar zijn kleine hartmonitortjes kennelijk wel. Want hij haalt er een moe dingetje uit.
Ik stel me dan voor dat in de wereld van het ene op het andere moment alle uitvindmeneren het loodje leggen. Technisch virus, schat ik. Daar zitten we dan met allerlei spullen die we niet beheersen. De computer krijgt weliswaar geen verse virussen meer, omdat die mannen ook de pijp uit zijn, maar na verloop van tijd houdt het electra ook op. En ik kan geen batterij maken, geen electracentrales bouwen. U wel?
Dan, dames en meneren, moeten we naar de handboeken. Boeken, dat is vertrouwd terrein, maar platte kennis van afbeeldingen van gaatjes en draadjes getruffeld met formules? Uh… Kunt u een telefoonverbinding aanleggen? Ik niet. Blikjes met touwtje ertussen, dat wel…
Dus zonder computer, zonder traplift, zonder telefoon. Blijft over, smartelijk roepen uit het raam.
Aardappelen verbouwen in de berm zou binnen mijn mogelijkheden behoren. Tenminste als ik die keien eruit krijg en kleine aardappeltjes kan kopen om te poten. Ho even. Geld. Dat doet het natuurlijk ook niet meer. Want de goudklompjes zijn al in een ver verleden afgeschaft. Dus kopen? Maar wat heb ik te bieden, of te ruilen, behalve geklets? En wie zit daar op te wachten? Als er nog kinderen zijn kan ik ze voorlezen over een voorbije wereld waar alles om geld en techniek draaide. Of moderne sprookjes voor ze verzinnen. Of antwoord geven op al hun vragen. Dat kan ik. Vegen en dweilen ook.
Auto’s? Tot de benzine op is, want de raffinaderijen hebben ook het loodje gelegd. Voor mijn geestesoog zie ik daar een heleboel onhandige manmensen en een hele kudde vrouwen staan die wel willen, maar bij het zien van al die grote apparaten kermend van onvermogen uiteindelijk huilend naar huis gaan. Och arm.
D
e handige vinkjes die mijn telefoon heeft en die M. wel begrijpt en ik niet, die zetten dus ook mijn telefoonwekker niet steeds weer aan. Dat is wel fijn. Maar hoe kan ik dan nog met de kinderen praten? Hoe deden ze dat dan vroeger? Dicht bij elkaar wonen en niet verder gaan dan je kon lopen. O ja, lopen, dan zou ik niet ver komen. Ik kan dus niet veel. Een mens kan niet alle boeken lezen, er zijn er altijd nog meer die je niet kent. Berm-aardappeltjes. Verhalen vertellen, mensen troosten, en wat dan nog?