M. is bezig met mijn familie. Met de brieven die mijn ouders elkaar schreven vanaf hun eerste ontmoeting. Ook brieven die door haar en zijn ouders geschreven zijn in de onderduik. Ze gaat daar een digitaal boek van maken met foto’s die we ook nog hebben. Mijn vaders brieven tot twee uur voordat hij werd doodgeschoten. Als het boek klaar is, wordt het aan mijn website gehangen onder het kopje geschiedenis. Een zeldzaam zucht-plan wat mij betreft. ‘Hoe zat dat nou?’ en ‘Wie is dit? Waar was dat?’ zijn denk ik de meest gestelde vragen. De foto’s kan ik dus niet met dichte ogen zien. De vragen niet met dove oren beantwoorden. Ik zit dus in een wankel verleden van een klein kind. Sommige dingen weet ik nog loepzuiver. Dan ben ik het kind onder de tafel dat alles hoort. Namen die ingegrift zijn in mijn miezerige geheugen. Namen van mensen die ik niet ken, bijvoorbeeld. ‘Fout geweest in de oorlog’, hoor ik mij heel zeker zeggen.
De foto’s van families met mooi aangeklede mensen op trouwerijen, de meeste mensen hebben het niet overleefd. Mijn moeders stem hoor ik weer. ‘Weggehaald’, of ‘ook niet teruggekomen.’ De eufemismen waar ik mee opgroeide.
Of M. vraagt kan het die of die geweest zijn als we niet weten wie de mooie dame rechts van mijn jonge oom was. ‘Nee’, roep ik dan, ‘dat was Mams vriendin van na de oorlog.’ Hoe weet ik dat? Hoe weet ik dat zo zeker? Geen idee. Mijn hoofd krijgt kookneigingen. En ik wordt zo moe van al het oude verdriet.
Zijn er nog leuke dingen? Gelukkig wel. Als we bij Janine en de jongetjes Sinterklaas gaan vieren. Na twee pakjes grijpt Boaz dramatisch vertwijfeld met twee handjes in zijn haar. ‘O, lief Sinterklaasje,’ roept hij, ‘ik krijg helemaal een hersenschudding.’ Even later nog helemaal opgewonden: ‘Nu maakt het niets meer uit wie het eerst een cadeautje krijgt, want ik ben aan de beurt.’
Of dochterlief belt ’s morgen om half negen: ‘Mam, heb je pen en papier bij de hand?’ Ik: ‘Ja schat.’ Ze zit nog op de bakfiets, heeft net de kinderen op school afgeleverd en rijdt nu naar haar werk. Zij heeft geen tijd om dingen op te schrijven. Daar heeft ze mij voor.
Janine: ‘Boaz liet in de bakfiets zijn tas uit zijn handen glijden. Hij maakte een onverwachte beweging en natuurlijk schrok ik. Ik riep: Jezus.’ Janine, die nooit vloekt. Ze moet dus wel erg geschrokken zijn op dat tweewielige fietsding.
Dan klinkt Abeltjes stem luid en duidelijk: ‘Ik weet wie Jezus is. Dat is een babytje die woont in de kerstboom.’
Dat is dus leuke familie. Ze zijn jong en ze leven. Ze komen zaterdag en ze blijven tot kerstmorgen. Dan moeten ze terug naar Bussum om kerst te vieren met hun vader.