Muze met spit
Maandag schreef ik op Facebook: Dacht ik toch dat mijn muze ook spit had, of geëmigreerd was. Naar Canada natuurlijk, want waar anders zou een mens willen zijn?
Maar toen kreeg ik een heel ingewikkelde droom die me kennelijk iets te vertellen had. Volgens de schrijfster van ‘Het spel van onze dromen’, Ann Faraday, heb ik ooit geleerd om mijn dromen te laten helpen bij wat me dwarszit. En het helpt. Je problemen en de oplossingen zijn in dromen zwaar gedramatiseerd en een beetje ‘opera’.
Had ik de afgelopen week ellendig droef gejammerd dat ik niets meer kon, bleek ik in mijn droom iedereen te helpen, en niet weinig. Hemel, wat had ik het druk met massa’s mensen redden. Geen vluchtelingen, hoor. Maar familieleden, althans mensen die ik als familie beschouw. Iedereen kon komen eten en met hun toestanden bij me terecht. Ze bleven maar komen. Mijn zoon in de keuken vroeg ietwat bezorgd: Komen ze allemaal eten? En ik zei achteloos, ja hoor. Wat was ik oeverloos aardig in die droom. Nou ja, Joris hielp goed. En na het dramatische hoofdstukje ‘Waar is de wc’ moest ik weer verder dromen. En toen kwamen er kinderen in beeld met poepluiers. Die wilde ik wel wassen mits een ander dat kind optilde. Want de spit had mijn zelfs mijn droomstaat bereikt. Niets tillen!
Omdat elk kind voor twee telde, waren er dus legio tweelingen in alle soorten en maten. In ons huis gebeurde nog eens wat. Leuk hoor. En druk druk.
Bij het werkelijk ontwaken in ons rustige huis zat mijn muze parmantig klaar na het ontbijt. Hup schrijven. Niet miepen, je kan nog wat.
Na een week niets doen had ik mijn limiet bereikt kennelijk. Goed, het lukt me niet om die vreselijke oranje Trump om te leggen, of hier de verkiezingen te winnen, maar een column schrijven kan ik wel, ook al heb ik spit.
Daar dan. Wij blijven, mijn muze en ik. We zijn nog hier.