16-1-2017
Zou de hele wereld bos zijn, vroeg Dawara de volgende morgen. Nee, zei Rosee, nu is de wereld bos, maar morgen misschien niet. Gaan we nu verder om te ontdekken? Ze liepen en liepen en keken naar grote en kleine bomen die als familie bij elkaar stonden, hoorden vreemde vogels zingen en het mos zoemen en ze roken de boskruiden. Bij een grote kastanje vonden ze een kwaad twaalfje. Ze begonnen meteen te roepen, je bent niet alleen hoor. Wij zijn er ook. Maar daar was het nieuwe twaalfje niet blij mee. Ga weg, riep ze, weg, ik wil hier in eenzaamheid zitten. Ik ben een kunstenaar. Die moeten lijden.
1 7-1-201
Ben je beroemd? Wat maak je dan? vroegen Dawara en Rosee in koor. Nee, nee, zei het vreemde twaalfje, daarom lijd ik. Ik zoek mijn muze en daarom heb ik nog niets geschapen en dat doet wee. Ach laat mij toch. En een naam heb ik ook niet, ik sta op het punt om uit te sterven. Zucht, snik, GA WEG. Ze gilde bijna.
Dawara en Rosee waren zwaar onder de indruk en slopen weg. Tot het vogeltje Rosee zei, we moeten haar helpen de muzak te vinden. Muze, verbeterde Dawara, maar ze was even afgeleid door een klagelijk geluidje.
Ik ben een ongevonden katertje, hoorden ze. Het miauwtje was erbarmelijk.
18-1-2017
Een muza, kwetterde het vogeltje, een muza voor het boze twaalfje. Nou dat weet ik nog niet, zei Dawara. Eerst dat katje maar eens vinden. Maar hoe vind je een klein zwart katje in een donker wordend bos. Dawara deed haar ogen dicht en schuifelde langzaam richting miauw. Het katertje zelf vond Dawara en klauterde tegen haar op. Jij bent mijn mammie, zei hij . Ik ben Katoe. Rosee twitterde, Dawara, er groeit een melkflesje in de rugzak. Zo geschiedde dat Dawara en Roseetje een nieuw dertientje vonden en hem een plaatsje in de rugzak gaven. Hoewel Katoe meestal op de andere schouder van Dawara zat.
19-1-2017
Aboe Wot Not, de fret, woonde in het frottebos, een klein kwaad bosje aan het eind van het woud waar Dawara het twaalfje met haar rugzak, en de twee dertientjes, het katje Katoe, en de roze mus Rosee, maar aan het dwalen waren.
Aboe Wot Not speelde maar met twee dingen. Lucifers en een kromzwaardje.
Aboe rook dat er gasten kwamen. Vers groen gromde hij, smakelijk groen. De fik er in, het zwaard erdoor. Hij had zijn hele bosje al afgebrand en de bomen stonden er zwart geblakerd bij.
Toen ons trio in beeld kwam liet hij zijn scherpe tandjes flikkeren.
20-1-2017
Katoe sprak het eerst. Wegzwezen Dawara, ik zie zwarte lammetjes. En het bos is geblakerd. Maar de lammetje blaatten, wij moeten schuilen voor de lammergier. En Aboe Wot Not schreeuwde, het zijn altijd de anderen. De anderen zijn schuldig, branden moeten ze. En hij pakte zijn kromzwaard al.
Rennen Dawara, rennen, hier moeten we weg piepte Rosee vanaf zijn schouder. En Dawara rende en was blij met haar grote voeten. Ze struikelde niet, ze sprong en ijlde alsof de wind haar stuurde. Zo kwamen ze ongeschonden in het vrije grasland aan. Alledrie slaakten ze een zucht van verlichting. Veilig.
21-1-2017
En daar stonden ze magnolia’s in alle kleuren. Rosee jubelde kijk, elfjes. En zo was het. Een heleboel dansende elfjes. En niet alleen witte.
In het blauwgrasland, want daar waren ze, stonden ook heel veel wilde bloemen. Er liepen schapen en koeien. Katoe spon een liedje.
Maar wie ze ook zagen, was het andere twaalfje. Die had kennelijk haar muze gevonden want ze leek niet meer zo kwaad. En bovendien had ze vier kleine gestippelde katjes, een op haar hoofd en drie op haar schouders. Hallo, zei ze, de katten hebben me gered. Ik ben gelukkig.
22-1-2017
Maar hoelang duurt geluk? Een zwaar gefronste lucht kwam aanzetten. Laaghoudend gedonder kwam er uit. De elfjes die zo snoezig gedanst hadden vluchtten terug in hun bomen waar de bloesem al uitwas. Ze verscholen zich onder de bladeren.
De twaalfjes keken elkaar aan en de dertientjes en ook de vier gestippelde kleine katjes trilden, en kropen allemaal bij elkaar in de rugzak van Dawara.
Nu komt het er op aan, zei Dawara. We houden moed. We gaan verder, we gaan hulp zoeken en een schuilplaats. De twaalfjes hielden elkaar vast.
23-1-2017
Er was gelukkig een kleine grot vlakbij. Daar gingen ze schuilen. Nu moeten we plannen maken zeiden ze tegen elkaar. Buiten was de stortregen begonnen.
Moeten we naar de mooi-weer-bergen? Vroegen de katjes. En het katertje Katoe zei, zustertjes dat is nu eens een goed plan. Ver lopen dat wel maar dat kunnen we. We? Vroeg dawara. We, wie is we? Nou zeiden de katjes, wij gaan groeien en dan lopen wij ook. Als tijgers en panters en dan zijn we van niets en niemand bang. Hmm, zeiden de twaalfjes eerst. Maar toen o, Nee, Nee, NEE, riep Dawara
24-1-2017
Ze trokken dus niet ze de mooi-weer-bergen in. We zijn nu twee keer gevlucht, zei Dawara. We gaan terug. De zwarte lammetjes redden. De fred bij zijn valse nekje grijpen. De lammergier tegen houden. Het is genoeg geweest. We gaan alle twaalfjes roepen. Nu al. We gaan samen onze mooie wereld redden.
Misschien hebben de elfjes ook hulp nodig.
Dapper gingen ze terug naar het lieflijk grasland. Zingend en roepend om andere twaalfjes te vinden.
De poezen vonden alles best.
25-1-2017
Je hebt een geweldige stem, zei Dawara tegen het andere twaalfje. Zingen is ook kunst. Wat is je naam?
Shira, het betekent lied, zei het twaalfje. Ja, Shira is mijn naam.
Dus zongen Shira en Dawara de sterren van de hemel en overal kwamen twaalfjes tevoorschijn. Op naar het frotte bosje. Om de fred te vangen en de zwarte lammetjes te bevrijden. We kunnen het, riepen ze. We komen.
De stortregen hadden geholpen, er piepte zelfs al wat groen door het geblakerde bos. En het kwade fredje had natte lucifers, brand stichten kon hij niet meer.
26-1-2017
Het fredje had nog wel zijn kromzwaardje, maar van zoveel twaalfjes en vijf kwade blazende katten kon hij het niet winnen. Hij werd bang en liet verbouwereerd zijn zwaardje vallen.
Hoera, riep de menigte, hoera. En ze brachten het kwade fredje naar de elfjes om het weer aardig te toveren. Alle elfjes moesten er aan te pas komen, want zoveel kwaadheid krijg je niet makkelijk weggetoverd.
De zwarte lammetjes mochten weer naar hun moeders. Mèmè, zeiden die, nooit meer weglopen hoor. Bij elkaar blijven hoor dat is het veiligst.
27-1-2017
Moeten we nu gaan zoeken naar de veertientjes en vijftientjes? vroeg Shira.
Moeten we het niet gewoon zelf doen, antwoordde Dawara. Wij kunnen heel wat. En die vermaledijde lammergier krijgen we ook wel klein. We lachen hem uit. Daar kunnen lammergieren toevallig niet tegen. dat is gewoon een grote opschepper met een grote bek.
Maar kunnen we dat zonder toverstokjes, vroegen de twaalfjes zich af.
Maar dat weet hij niet, zei Dawara, en wij hebben wel zwieptakjes. We meppen hem weg. O ja, zeiden de twaalfjes, zo gaan we het doen.
28-1-2017
Slot
Op het blauwgrasland was het een drukte van jewelste. Er was een school voor de dertientjes. Twaalfjes liepen de wacht om op te passen voor de lammergier. Want op een dag zou hij komen en lammetjes willen stelen. maar de twaalfjes hadden hun zwiepstokjes in de hand. Ze riepen, we zijn wel lief maar niet gek.
Ze scandeerden, wij zijn twaalfjes we zijn met velen, donder op lammergier.
De bloemen bloeiden en geurden, het gras had alle kleuren, de schapen en de koeien graasden heel tevreden. Ons land , zei iedereen. Ons mooie land.
Alle vijf de katten groeiden en Dawara en Shira waren trots op zichzelf.
Einde