De goedemanierenfee
De goedemanierenfee zat er ontflonkerd bij. Ze was ontslagen. De feeënvakbond had nog protest aangetekend, maar dat had haar situatie niet geholpen. Ontslagen zonder pensioen. Ze was overbodig geworden. Nieuwe tijden, zeiden de bazen. Iedereen doet wat ie wil.
En daar zat ze nu. Nog een kast vol nette witte kraagjes. Stapels schoenpoetsdoeken. Laden vol met briefjes, schelden doet wél zeer. Rijen boeken met Hoe hoort het eigenlijk, door de eeuwen heen. Want feeën doen dit werk al heel lang. En bergen wit gesteven damasten tafellakens met servetten en vingerdoekjes. Ach ja, toen. Achter gesloten deuren samen met de zilverpoetsinstructies.
Ze kluste wat bij. Uurtje bij de kinderopvang. Eet met je mondjes dicht. Uurtje als overblijfmoeder. Handen wassen jongens, voor het eten en graag ook erna, want anders kleeft de hele school. Maar zelfs bij de allerkleinsten vonden ze de i-pad leuker dan de fee.
Thuis hing haar schortje met de lovertjes slap aan een haakje. De petitfours die ze bakte bij bijzondere gelegenheden waren niet meer nodig. Men at snacks, overal en altijd, vet en kant en klaar. En de overblijfselen gooide men op straat. De fee zuchtte.
Ze had haar lange krullen kort laten knippen, want haar haar was gaan hangen. Ze zag er wel verzorgd uit maar haar flonker was mat geworden. Haar toverstokje was bijna geknakt en als ze ermee zwaaide kwam er stof uit. Stof, nota bene.
Ze had gesolliciteerd bij nette mensen die nee schudden en geen tijd hadden. Ze was bij staatshoofden geweest die haar hadden uitgelachen en die zo infameus gescholden hadden. Ach wijffie, jij ben obsoliet. Zelfs bij de vorsten kreeg ze nee te horen. Iedereen kon tegenwoordig prinses worden. Een korte, driedaagse cursus op hoge hakken op de keien was genoeg, vond men. Prinsen hoefden alleen maar hard met auto’s te rijden en roekeloos bergen af te suizen en geld te dragen naar buitenlandse banken. Dat is niet moeilijk en haar hadden ze daar niet voor nodig. Charmant lachen leerden ze op internet. Zelfs de jongste prinsesjes liepen met loshangend flodderhaar en op platte Van Haren-schoentjes en zwaaiden met slappe handjes. Zae schudden zelfs hun gatjes bij straatmuziek.
De fee verpieterde. Hooguit kreeg ze nog bezoek van de suikerfee die bang was dat ze ook haar baan zou verliezen. Maar dan sprak de goedemanierenfee haar moed in. Er is altijd nog de kermis, zei ze dan. Oliebollen zonder suiker zijn onbestaanbaar. Dan lachte de suikerfee, want waarheden als suikerklontjes maakten haar blij. Slim was ze niet. Noem mij maar Lumpy, zei ze. Dat noemde die meneer Frump mij. Die is heel rijk. Stinkend rijk zelfs. De goedemanierenfee schrok. Over geld praten wij toch niet, zei ze schril, dat hoort niet.
Nou ja, zei de suikerfee, ze zijn allemaal stinkend rijk en dan op jou beknibbelen, foei, en ze stopte nog vlug een bonbon in haar vierkante verschijning.
Er knakte iets in de goedemanierenfee. Geld, zei ze mat, geld is alles waar het tegenwoordig om draait. En voor de verbaasde ogen van de suikerfee brak ze in stukken en vervaagde langzaam tot er niets meer van haar te zien was.