Theater Bierkaai deel twee
Kin in de wind en naar huis.
In het ziekenhuis ben ik vriendjes geworden met mijn ziekenhuiskussen. Daar lig ik mee in mijn armen. Dat moet dus mee naar huis. Ik lieg tegen M. dat het mag. Anders zou ze nooit een kussen ontvreemden.
We krijgen een arm vol pillen mee. Morfine, twee keer tien mg en voor nood maximaal zes keer vijf mg. Maar wel met de boodschap zo snel mogelijk afbouwen, want… Je hoeft, zeggen ze, geen erge pijn te hebben, maar je moet wel zo snel mogelijk van die morfine af. Dus bij elke pil voel ik me schuldig. Ben ik al verslaafd? Wordt dit een toekomst op straat waarbij ik auto’s van anderen openbreek? De morfinedromen zijn gedetailleerd en prachtig.
Op zoek naar een klein meisje, kom ik bij een lief huis met tuin aan. Een buxuseend komt me tegemoet rennen, op één been, kleddernat, en hij omarmt me met natte vleugels en vertelt me dat hij zo blij is dat ik weer thuis ben. Op zijn zijn rug een stijve oranje kat. Blij wakker. Ja thuis en iemand vindt dat heel fijn.
Als we weggaan van de plassen tl-licht en het bloemetjesgordijn zit ik als een stijve pop, angstig, kin in de wind, in de auto.
Ik had ze in dat ziekenhuis al gewaarschuwd dat mijn lief nachtblind is. En ja, het wordt donker. Ik moet van de dokter mijn hoofd zacht heen en weer bewegen, getruffeld met kleine knikjes. Zo kan ik dan bezorgd naar mijn M. kijken als we in een bierfile terechtkomen. Daar staan we dan te kijken naar de overkant die bezaaid ligt met kratjes pils. Voor een groot scherm, want Nederlanders zouden anders gaan gratis winkelen. Half uur vertraging. Daar komt het donker.
Maar mijn M. is een dappertje, we gaan gewoon door naar huis. Trouwens, wat zouden we anders moeten? Thuis, een kamer voor mij alleen. Zal ik het bloemetjesgordijn om mijn bed gaan missen? Als dat dicht was, verbeeldde ik me dat ik een eigen kamer had en huilde net zo hard als ik wou. Dat er tranen in mijn nek zouden zitten had ik niet verwacht, maar ze stromen oeverloos. Ik moet steeds aan het gedicht denken uit mijn eerste bundel ‘Aan mij is niets te zien’:
Pijn, pijn en aspirine/ niets helpt ook huilen niet/… Het eindigt met: mamma mamma waarom ga je dood…
En als ik dan bij de laatste zin kom, stromen de tranen weer want wat zijn er al veel mensen uit onze omgeving ter ziele. En veel van onze vrienden wonen te ver weg. En de kinderen hebben leuke drukke levens, en Zeeland is een verdomd eind rijden.Tja. Maar wij hebben ondertussen de lieve aaizusters van de thuiszorg.