Hoe zou dat zijn? Noodopvang. Je mag blij zijn met het smalste, dunste matrasje op de grond. Waar zijn de stopcontacten om de noodzakelijke telefoon mee op te laden? Een bruidsschat voor wat schoon ondergoed. In de herrie denk je aan degenen die je moest achterlaten. Hoe zou het gaan, met de zoon met één been, de ouders die niet ver meer kunnen lopen. De dikke tante zonder medicijnen. De dochter die gezegd heeft, ga ik godsnaam ik red me wel, ga, ga, kom maar om me op te halen als jullie veilig zijn. Maar ga, denk niet aan mij. Jullie halen het wel als god het wil. Ga met god.
Krijgen ze zeep? Een schone handdoek? Is er water in de douche? Is er überhaupt een douche?
Mamma, mag ik bij jou liggen? Pappa, je stinkt. Mogen we nu even spelen?
Hebben ze blaren op hun voeten? Jeuk op hun rug van de onhandige bagage.
Zijn ze nu veilig? Weten ze dat zo’n Wilders opgeroepen heeft om ze weg te jagen? Hebben ze gehoord van de neo-nazi’s die asielzoekerscentra in de fik steken? Is er nog iemand die de moed heeft om wacht te lopen?
Uitkleden, zouden ze dat doen om te gaan slapen, of is dat te erg met zoveel mensen om je heen? Hebben ze vriendschap gesloten met hun medevluchters, medewandelaars?
Waar parkeren ze hun woede? Kunnen ze alleen maar van oorlog dromen, of zien ze de vreemde landschappen en rollen prikkeldraad? Zitten ze vol met adrenaline, opgepomt om flink te zijn.
- zegt, leg je de parallel met de zestien adressen van Mam? Op zoveel adressen heeft ze met mij rondgezworven tot ze bij de familie Tromp mocht onderduiken, met haar ene onderbroekje en de zes luiers voor mij. Maar dat is al zo lang geleden.
En veilig? Als er altijd nog oorlog woont in het ondergedoken kind?
En de mensen die nu willen dat je niet bestaat. Akelige mensen en zo dom. En zo gevaarlijk. Ik kijk uit mijn vredig raam. Alles gaat altijd over. De tachtigjarige oorlog ging voorbij. De eerste en de tweede wereldoorlog. De grote volksverhuizingen uit het verleden. Hitler, de Griekse kolonels. Spanje met Franco, voorbij. De Baader-Meinhofgroep. Wilders gaat hoop ik ook voorbij met zijn geblondeerde hoofd omdat hij denkt dat hij aangepast is. De vreemdeling. Maar een gemene.
- houdt zich bezig met de weggehaalde joden uit Zeeland. Om daar struikelsteentjes voor te organiseren. Oud leed. Dode joden op de stoep. Maar ik leef nog.
Wees blij, zeggen de mensen, dat je het overleefd hebt. Ja, blij. En dankbaar. Dat moeten de vluchtelingen ook zijn. Blij. Blij met de dunste matrasjes. Blij met de noodopvang. Blij en dankbaar. Hoe houden ze het vol? Hoe lang moeten ze nog tot ze uit een vredig raam kunnen kijken?