Ik lag me pas af te vragen waar ik nou eigenlijk gelukkig van word. Als je ligt is het tijd om zelfonderzoek te doen. Ik weet nu een paar dingen. Het hele piepkleine struikje dat bij mijn dochter door de grote grijze stenen van het terras is bovengekomen met hele kleine roze bloemetjes. Dat is pas dapper. Of een madeliefje in een steenzee. Net zoals ik dat kleine boompje in de woestijn nooit zal vergeten. Scheefgegroeid maar een doorzetter in dat hete zand.
In de hemel wolken met zilveren randjes of zoals ze dat in het Engels zeggen a cloud with silver lining. Hang maar wit in de lucht en regen niet. Vrolijk.
En mensen die verhalen vertellen. Vooral als ze de rollen met verve spelen zoals laatst op het terras.
En van de kinderen en kleinkinderen ook al zie ik ze niet zoveel. En vrienden. Ik kreeg een beschermengeltje van een vriendin. Zo lief. Daar word ik zeker gelukkig van.
Op mijn vijftiende zei ik tegen mijn moeder: ‘Ik zal altijd op het randje van de afgrond lopen.’ Toen al de koningin van het melodrama. Super puber. Met veel geween en overgewicht. Pas toen mijn moeder me een permanentje opdrong werd het echt vreselijk. Uit die periode was mijn rug al te erg voor een foto. Gelukkig, dat gaat niemand wat aan hoe ik er toen uitzag.
Maar gelukkig? Ik vind het moeilijk. Ik moet toch minstens mee-lijden met mensen waar het zoveel erger mee gaat? Alsof dat zou helpen.
Lachen is de beste remedie. Ik leg me toe op herhaalgrappen. Hoewel mijn geheugen net zo wrak is als mijn hartje, kan ik grappen lang navertellen. Als anderen lachen, ook daar word ik gelukkig van.
En van de maffe vogels op Facebook. Zo kleurig. Zo aandoenlijk soms. Dat er zoveel duiven bestaan, hè Lydia, zoveel verschillende. Zoveel natuurlijke varianten op een gevleugeld dier. Net als alle mensen die met miljoenen elders leven en die ik niet ken, zo verbazend veel. Maar of me dat nou gelukkig maakt? Nee, maar wel verbaasd. Dat is ook heel leuk, je verbazen. Over de oneindigheid. Over wat de zon doet. En dat dat op zal houden. Net als wij. En dan? Er verdwijnt nooit iets, het verandert van vorm. Waarom zou iemand met de ziel onder de arm lopen. Waar zit die ziel normaliter? Naast je hart denk ik, daar is ruimte. Maar gelukkig heb ik een tamelijk levendige fantasie. Als de radio me geen leuke verhaaltjes vertelt, dan doe ik het zelf wel.
In mijn somberste dagen probeer ik te tellen hoeveel mensen van me houden, maar dan vind ik drie al veel.
En de waaromvragen. Zo heb ik het geleerd. Het gaat om het stellen van vragen niet om de antwoorden. Schreef ik ooit: Ik wil geen antwoord als ik klaag.
‘Chawwa wat wil je’, vroeg de dokter me ooit na een lange klaag- en jammersessie. En ik zei: ‘Een kusje.’ Ik kreeg het. Zo lief. Daar word ik gelukkig van. En dan heb ik de draakjes die nooit doodgaan en die verslagen kunnen worden met een regenboog. Gelukkig.