Ze noemen zichzelf het zwamdrubervolk. Ze hebben een hekel aan vreemden en spinazie. Spinazie? Ja, want dat is belachelijk groen. Ze eten bruine bonen en aardappelen.
Niet alleen aan vreemden ze hebben ze de pest, maar ze lijden nog erger onder verandering. Alles moet blijven zoals het is. Dat prenten ze hun kinderen goed in. Stil zitten en ademen moeten de kinderen. En napraten. Zelf denken is gevaarlijk zegt men.
Als er een vreemdeling aan de deur klopt blijft die deur dicht. Ze kunnen dat ruiken, vreemdelingen ruiken namelijk anders. Naar zeep en knoflook, twee verboden producten in Zwamdrubia. Van zeep komt maar nieuw vel en van knoflook groeien je hersens en dat is nergens voor nodig.
Maar die buitenlanders dachten daar anders over. Die bleven maar komen. Ze klopten niet alleen op de deuren maar ook op de ramen. Ze kwamen op de scholen, ze zaten met hun vervoerstuigen op de weg. Het was vreselijk. Luiken voor de ramen, prikkeldraad om de tuin, grote borden met verboden voor vreemdelingen, niets hielp. Dus besloten de Zwamdrubers een muur te bouwen om hun huizen. Dat hielp geweldig, daar kwam geen vreemdeling door. Ze bouwden muren om hun scholen. Om hun wegen. Om alles eigenlijk en tenslotte een dikke muur om hun land. Zie zo rust, zeiden de ouden. Zie zo rust, zeiden de jongen. Zie zo rust, blaften de honden. De katten zeiden niets, die lagen op de hoge muur te zonnen. Maar in het land werd zonlicht een schaars artikel. Overal hoge muren en dus veel schaduw.
En bleef nu alles hetzelfde? Nee, natuurlijk niet. De mensen begonnen krom te groeien door gebrek aan licht, gebrek aan gouden zonlicht. Ze dachten erover om spiegels op te hangen om het zonlicht over de muren te laten schijnen. Maar dat kon natuurlijk niet, dat zou godbewaar zeiden de ouden, godbewaar zeiden de jongen, dat zou godbewaar een verandering zijn. Dus ze groeiden krommer en strammer en krompen massaal. En wie hadden dat gedaan? De vreemdelingen natuurlijk. Die waren immers de schuld van alles. Het hele land werd volgeplakt met papieren waarop stond: weg met de vreemdelingen. Schuld is een vreemdeling. De Zwamdrubers vonden dat prachtige teksten.
Tot op een dag er een nieuw kind geboren werd. Wat ze ook probeerden om dat kind goed op te voeden, niets hielp. Zij stelde vragen. Ze gilde. Ze wilde de zon in. Zij wilde over de muur. En erger nog, ze wilde spinazie. Daar was eigenlijk de hele ruzie mee begonnen. Want haar moeder probeerde haar dochter te geven wat zij zo behoefde. En meer moeders deden dat ook bij hun stoute meisjes. Och hemel, het werd in dat landje binnen de muren oorlog. Iedereen beschuldigde iedereen ervan een vreemdeling te zijn. Een verrader is onder ons, zei men.
Het riool verstopte. Maar niemand besteedde er aandacht aan. Ze hadden het te druk met vreemdelingen haten en de verrader te vinden. Zo kwam het. Langzamerhand werd het hele land bedekt met een dikke laag stront. In het begin werden er nog stemmen gehoord die riepen om schoonmaak. En stemmen die riepen: Muren neer. Maar alles zakte weg in die dikke drabbige laag. Het hele land verdween. Maar heel soms hoor je de geluiden nog uit het stinkend moeras komen. Weg met de… en dan een gesmoord borrelend geluid.