I
Ma Fladderkip legde haar eerste ei. ‘Hoei, tok tok een ei’, zei ze. ‘Kijk nou, een ei, mijn ei, ben ik nu blij?’ Ze rende rond, flapperend met haar vleugels.
‘Ga zitten, ga zitten’, riepen de andere kippen. ‘Zitten Ma, ga op je ei zitten, anders koelt het af en anders heb je niks, tok tok.’
‘Zitten?’ Ma Fladderkip ging even op haar ei zitten. ‘Zo?’ vroeg ze. Ze stond meteen weer op en rende een rondje.
‘Broeden, moet je, broeden, stil zitten, warm houden, tevreden zijn.’
II
Alle kippen kwamen er aan. Allemaal: ‘Tok tok. Ga zitten Ma. Ga broeden.’
De jonge vriendin van Ma Fladder, ene Tuta Ovaal, kwam ook kijken. ‘Jij al ei,’ zei ze, ‘hoe was dat? Hoe was Haan?’
‘Gedver, gedver’, riepen alle kippen, ‘daar hebben we het hier niet over, tok tok, broeden, zoet zitten, tevreden kip zit. Ja, ja, tok, tok.’
‘Wil jij, Tuta?’ vroeg Ma,’wil jij zitten op mijn ei, hoei, tok tok?’
Ma Fladder stond op en duwde Tuta Ovaal op haar ei. ‘Ben je nu blij, zitten en broeden? Ben je tevreden? Hoei, jouw ei, Tuta.’
III
‘Hoei doei’, riep Ma Fladder en weg was ze. Ze vloog de eerste de beste boom in. Dat konden de anderen toch niet.
Tuta Ovaal zat te jammeren. ‘Ik wil niet, niet op ei, ben niet blij, ben te jong.’ Ze probeerde ook op te staan. Het hele koppel kippen was woedend. ‘Broeden zal je’, en ze stortten zich allemaal op de arme Ovaal. Allemaal boven op de jonge kip die op dat ei zat. En het ei werd verbrijzeld. ‘Bah nat’, gilde Tuta. ‘Zonde, zonde, zonde’, zongen de kippen. ‘Nu moeten we het ei samen delen.’ Tuta Ovaal nam de benen. ‘Kannibaaldames, jasses. Dag.’
IV
Tuta Ovaal zocht Ma Fladder. Ver weg bij de derde boom vonden zij elkaar. ‘Tok tok, hoei’, zei Fladder. Ovaal was zorgelijk. ‘We moeten wat’, zei ze. Studeren of zo. ‘Goed plan, tok tok’, antwoordde Fladder. ‘Kalkoen leren worden, zoiets?’
‘Neehee’, gilde Tuta, ‘nee, tok tok, nooit kalkoen getsie.’
‘Ooievaar, ook mooi?’ Probeerde Ma. ‘Nee, stomme nestzitter, wil ik nooit meer. Wil iets leren, iets anders.’ Ondertussen zaten ze gezellig samen in de derde boom. ‘Koek-koek, tok ja’, zei Tuta Ovaal plechtig. ‘Koekoek, dat is het!’ antwoordde Ma Fladder. Ze gingen op zoek naar de koekoek.
V
‘Hee Duif’, riep Ma Fladder, ‘hoei tok tok, hee Juffrouw Duif, waar woont Koekoek?’
‘Mevroi Doif voor u’, antwoordde de Duif.
‘Waar komt u dan weg, mevroi Doif, giechelde Tuta Ovaal.
’t Gooi, ’t Gooi, natuurlijk’, snipte de duif. ‘Tok tok hoei’, gilde Fladder, ‘vliegen ze daar zonder veren?’
‘Domme Kip’, zei de Duif, u zocht D.J. de Koek-koek?’
Fikse vleugelslagen kondigden de Koekoek aan. ‘U zoekt mij?’ Professor doctor D. J. de Koekoek is de naam, maar zegt u maar eenvoudig Mary’.
VI
‘Tok tok hoei’, zei Fladder, ‘verstaat u Toks?’ ‘Ach ja’, sprak de koekoek, ‘een en voudig, Toks, Doifs, en Koeks, Merels, Uils, uiteraard ik spreek mijn talen. Willen jullie Koeks leren, dames?’
Tuta Ovaal schaterde. ‘Niet precies, professor-doctor-D.J.-de Koek Koek-zeg- maar-Mary. Koeks ook natuurlijk, maar wij willen de Ei-manieren leren. En ik wil in de K.K.’ ‘Hoei, Ovaal’, zei Ma Fladder, ‘wat is kaka?’ ‘O tok’, antwoordde Tuta gehaast, ‘dat komt later, nu eerst Koeks leren.’
‘Roept u maar’, zei Mary. Ovaal deed een poging, ‘Koek koek.’ ‘Goed hoor’ zei Mary, ‘niet slecht, slimme kip.’ Ma Fladder riep ook: ‘Kroepoek, kroepoek hoei tok.’ ‘Tja,’ zei de Koekoek, ‘tja.’
VII
‘Hola’, zei Tuta, ‘we hebben haast, ik voel het, er dringt al een ei. Wij moeten de ei-manier leren. Ik ga er niet zelf op zitten, op dat ei.’
‘Slimme kip’, zei Mary maar…’, ze werd gestoord door een nieuwkomer. Een jonge Haan verscheen ten tonele. ‘Ik ben Iba Kakel, ik ben een hennehaan, mijn vrienden en ik willen wel op jouw ei.’
‘Tok tok hoei’, gilde Ma Fladder, ‘dat is toch raar?’ ‘Hoezo raar?’ Allen spraken nu door elkaar. Tuta Ovaal ging Ma Fladder pikken, ‘ik heb ook een vriendin hoor tok, doe niet zo kippig, muts.’
Professor dr. D.J. de Koekoek sprak met gezag: ‘Niet schelden hoor, wetenschappelijk is dit verantwoord.’ Toen zweeg iedereen.
VIII
Iba Kakel nam plechtig het woord: ‘Kijk, jij hebt een eiprobleem en wij ook. Wij willen broeden, kakelen kunnen we, maar geen ei leggen. Jij krijgt dat ei en wij gaan er voor zorgen.’
‘O ja’, zei Tuta Ovaal, ‘ja, tok en dan kan ik in de K.K.’ ‘Wat is ik verensnaam de kaka’, riep Ma Fladder. De hennehaan en Ovaal spraken in koor: ‘Kippe Kunst natuurlijk.’ Ook mevroi Doif mengde zich in het gesprek. ‘Bloot modellenwerk en zo.’ ‘Nou, nee’, zei Ovaal, ‘moderne dingen kan ook, een Franse kipvriendin Martje Tinkel maakt kippefoontjes, heel artistiek.’
‘Tja’, zei de Koekoek, ‘tja.’
IX
Alle vier de hennehaantjes stonden om Tuta Ovaal heen. Tuta gilde, ‘tok auwauw, wie zijn jullie, tok auwauw.’ ‘Persen Tuta’, riepen de henehaantjes. ‘Wij gaan alle vier voor jouw ei zorgen’. Iba Kakel wees ze aan; ‘Dit zijn mijn vrienden en medebroeders, Herk en Hark Plantsoen en Matty Prieel.’
‘Owow tok’, riep Tuta. Ma Fladder sloeg met haar vleugels, krabde met haar pootjes en kermde gezellig mee. ‘Hoei tok tok, kroepauwprok.’
‘Je kan het’, riep D.J. de Koekoek. En mevroi Doif zei: ‘gunst wat een gedoe, zo doen we bestist niet in het Gooi het Gooi.’
X
Ma Fladder en Tuta Ovaal waren al zeker veertien dagen onderweg, maar ze hadden het nog steeds over de Ei-legging. En over het hennehaanfeest daarna. Vanuit de verre omtrek waren hennehanen gekomen. Met lekkers en met beeldige, kleurrijke pluizen voor op het broednest.
Fladder en Ovaal vertelden het aan iedereen waar ze maar kwamen, die maar luisteren wilde. ‘Zo’n feest’, zeiden ze, ‘je hebt nog nooit zoiets gezien, kippemuziek, een merelkoor, nachtegalen en zoveel maïshapjes als je maar op kon. Wormsmaak, biomaïs, het nieuwste van het nieuwste.’ Tuta gilde: ‘Niet te vergeten, Ma, de dans van de jonge haantjes.’
‘Ja’, zei Ma Fladder, ‘die jonge haantjes, nou, tok tok hoei.’
XI
Op een dag werden ze aangesproken door een Merel. ‘Bent u Ma Ovaal en Tuta Fladder soms?’ ‘Hoei tok tok’, zei Ma Fladder, ‘zijn we beroemd, Tuta?’
‘Ik moet nu even hard zingen’, zei de merel, ik kom zo vertellen hoe het verder ging.’ Ze vloog naar het topje van een hoge boom. Tuta Ovaal en Ma Fladder gingen stil tegen elkaar aan zitten. Ze waren ook wel een beetje moe van de verre reis. De merel kwam terug. ‘Mijn Toks is niet zo heel goed, maar jullie verstaan ook wel wat merels?’ Ma Fladder wilde kroepoek kroepoek roepen maar Tuta hield haar tegen. ‘Vertel ons alles’, zei ze, ‘alles.’
De merel begon: ‘Na het grote feest van de Ei-legging kwamen er steeds meer kippen om hun ei bij de hennehanen te leggen.’ ‘Hoei tok hoei’, zeiden Ma en Tuta in koor. ‘Tok tok hoei.’
XII
De Merel vertelde verder. ‘Ondertussen zijn er al twaalf hennehanen met een nest vol eieren. En er is een wachtlijst voor wie een ei wil afstaan, enne, tutularalla, ik moet weer even in de hoge boom zingen, kom zo terug.’
Tuta Ovaal en Ma Fladder zaten sprakeloos met open bekjes. Daar was de Merel alweer. ‘Die hennehaantjes paraderen met een hele sleep kuikens en de grote Hanen kraaien oproer. Echt waar. Tutularralala. En alle kippen zijn gaan krabben om de nesten heen zodat die oproer-Hanen er niet bij kunnen komen en nu moet ik weer zingen.’ ‘Tok tok hoei kroepoek’, riep Ma Fladder, en Tuta Ovaal begon ook op de plaats rust met haar pootjes de grond om te woelen.
XIII
‘Oproer-Hanen’, zei Ma Fladder, ‘is dat erg Tuta?’ ‘Ach’, zei Tuta, ‘erg, nou nee, er zijn altijd veel meer kippen en die kraaiers zijn vooral wilde Wekkers, niet op reageren, Ma, zo zijn Hanen nou eenmaal.’
‘Zijn wij een revolutie begonnen, Tuta?’ vroeg Ma Fladder. ‘Nee, dat denk ik niet’, zei Tuta, ik denk een beweging, ik denk dat dat het is. Iedereen beweegt toch?’
‘Laten wij ook maar bewegen’, zei Fladder, ‘we moeten verder op onze reis. Op naar nieuwe avonturen en nieuwe ontmoetingen. En ik wil de reisvogels zien.’
Voorlopig tot zover de enerverende avonturen van Ma Fladder en Tuta Ovaal.